DE WAKE – Hoofdstuk 4

DE WAKE – Een dialoog in schemerduister

Gelatenheid

‘Genoeg over mij! Hoe is het jou de afgelopen 25 jaar vergaan, Arie? Hoe staat het met jouw verslavingen? Rook je eigenlijk nog? Jij blowde toch altijd zo veel?!’

Ha! Een mooie en vooral ook voorspelbare afleidingsmanoeuvre, dacht ik. Hadden we het daar vanmiddag niet al over gehad? Ik kon het me niet meer herinneren.

‘Klopt! Ik rookte als een ketter en blowde me vrijwel dagelijks helemaal in de gloria. Maar die tijd ligt alweer geruime tijd achter me. Eén dag voor mijn veertigste verjaardag heb ik mijn laatste jointje alsook mijn laatste peuk gerookt. Ik was er helemaal klaar mee, écht klaar mee deze keer, want daarvoor, vanaf mijn twee- of drieëndertigste had ik al zeker een poging of tien gedaan en telkens weer, na korte of langere tijd, bezweek ik voor de verleiding van… ja, van wat eigenlijk? Van de diep ingesleten gewoonte wellicht, of van de bijna mystieke ervaring van het kortstondige genot dat de nicotine veroorzaakt door de zogenaamde nicotinereceptoren in je hersenen te activeren. Ik weet het niet. Hoewel ik heb horen zeggen dat het afkicken van nicotine vergelijkbaar is met het afkicken van heroïne, vond ik het toen ik eenmaal gestopt was verrassend makkelijk. De ontwenningsverschijnselen waarover sommige rokers die pogen te stoppen steen en been klagen, stelden in mijn ogen weinig voor. Een dag of drie vier heb je een wat onaangenaam, soort van hongerig gevoel in je lijf, je voelt je onrustig en je krijgt misschien een beetje hoofdpijn. Maar na een dag of vier, vijf worden deze verschijnselen al minder. Als ik goed naar jouw verhaal heb geluisterd dan is het totaal niet te vergelijken met de ontwenningsverschijnselen die iemand die van de heroïne probeert af te kicken moet verduren. Nee, dat roken mis ik voor geen meter, Rob. Heel af en toe heb ik nog wel eens zin in een jointje, in de roes die wiet of hasj kan veroorzaken om precies te zijn, want lekker smaken doet het niet – die gore wiet al helemaal niet. Maar net als bij het roken van tabak gaat het uiteindelijk om het najagen van een illusie, een idee-fixe, een vage herinnering aan zoete maar ongrijpbare dromen die nooit meer terugkomen. Eerlijk is eerlijk, ik heb een enkele keer, hooguit eens per jaar, eerder minder dan meer, wel eens toegegeven aan de verleiding, vrijwel altijd in gezelschap van Siemen, die nog altijd één van mijn beste vrienden is – je herinnert je onze huisgenoot vast nog wel, jullie arriveerden volgens mij min of meer tegelijkertijd op de Hooigracht. Hij is trouwens de reden dat ik hier in Leiden ben; ik was gisteren en vandaag bij hem op bezoek.’

‘Ja, natuurlijk herinner ik me Siemen nog! Hij studeerde volgens mij net als ik biologie destijds en volgens mij heeft hij die studie net zomin als ik ooit afgemaakt. Verdorie, Siemen! Hoe is het met hem?’

Ik vertelde Boete kort hoe het Siemen vergaan was in de afgelopen 25 jaar. Ik kreeg een beetje de indruk dat hij hier eigenlijk liever met Siemen had gezeten dan met mij. Boete drukte me op het hart Siemen vooral de hartelijke groeten te doen de eerstvolgende keer dat ik hem weer sprak.

‘Kan ik trouwens nog wat voor je inschenken, Arie? Ik zou haast mijn taak als gastheer vergeten…’

Even later kwam Boete terug met een biertje en een Spa rood, of eigenlijk was ’t geen Spa, maar bubbeltjeswater van een ander merk, Sourcy of Chaudfontaine of iets dergelijks. We proostten zachtjes en bescheiden.

‘Ha!’ zei ik, ‘van deze drug ben ik voorlopig nog niet afgekickt,’ en nam een flinke slok uit het flesje Dommelsch. Ik kreeg spontaan de hik, want het bier was ijskoud. ‘’t Is niet dat ik heel veel drink, al moet ik toegeven dat ik er vanavond al aardig wat achter m’n kiezen heb. Maar zoveel als tijdens mijn studententijd – en trouwens ook nog lange tijd daarna – drink ik allang niet meer. Doordeweeks drink ik meestal niet of soms een enkel biertje, maar in het weekend wil ik ‘m nog wel eens stevig raken. Ik hou van de roes, man, de roes van alcohol. Fantastisch! ’t Is jammer dat het zo slecht voor je is. Nou ja, een aanleg voor alcoholisme heb ik gelukkig niet. Daar was ik in mijn studententijd al achter. Hoe heerlijk ik de alcoholroes ook vind, uiteindelijk wil ik toch ook graag weer nuchter zijn. Want ook een heldere geest is een genot! Ach ja, zo blijft het schipperen. Maar juist omdat ik nooit verslaafd zal raken aan de alcohol, zal ik er ook nooit mee stoppen.’

Ondertussen was mijn hik alweer verdwenen zonder dat ik er erg in had, of waarschijnlijk juist omdat ik er geen erg in had.

‘Ik ben ook niet van de blauwe knoop, hoor,’ grijnsde Boete. ‘Nu ben ik natuurlijk aan het werk en dus drink ik geen alcohol, maar in m’n vrije tijd drink ik ook nog graag een biertje of een wijntje. Alleen die roes die hoeft niet meer voor mij, niet van alcohol en niet van enig ander middel, daarvoor heb ik iets te lang en te veel in een roes geleefd, vrees ik. Wat overigens niet wil zeggen dat ik jou je roes niet gun of dat ik je erom veroordeel. Beslist niet! Maar ik blijf liever wakker.’

‘Boete,’ reageerde ik wellicht wat al te scherp, ‘je weet toch wel dat iedere poging om wakker te blijven gedoemd is te mislukken?! Kijk maar eens naar mijn voormalige buurman hier.’ En ik knikte naar de kist die voor ons stond.

‘Ja, dat is nooit meer slapen,’ reageerde Boete cynisch. Kennelijk had hij Nooit meer slapen, mijn favoriete boek van W.F. Hermans, ook gelezen.

‘En dus ook nooit meer wakker worden,’ antwoordde ik, terwijl ik Boete grijnzend aankeek. ‘Maar dat je niet altijd wakker kunt blijven, wil toch niet zeggen dat je nooit wakker zou kunnen zijn. Ik streef ernaar zo veel mogelijk zo wakker mogelijk te zijn. Volgens mij slaag ik daar uitstekend in. Op dit moment bijvoorbeeld ben ik klaarwakker. Wakker om te waken voor jouw overleden buurman, de heer Landgraaf, wakker om naar jou te luisteren. En uiteindelijk wakker om Gods stem in mijzelf te horen – vooral dat! Niet beneveld door drank of drugs of dromerijen.’

‘Ik had het niet voor niets over wakker blijven, beste Rob. Wakker blijven is een onmogelijkheid – en niet alleen vanwege onze menselijke behoefte aan slaap of vanwege de onvermijdelijke dood. Ik sluit niet uit dat er wakkere momenten mogelijk zijn tijdens ons korte, doorgaans slaperige en versufte bestaan – ik meen dergelijke momenten wel te hebben meegemaakt – maar die momenten zijn spaarzaam en voor de meeste mensen geldt, zo vrees ik, dat de eeuwige slaap hen omhelst voordat ze ooit goed en wel hun ogen hebben geopend, voordat ze zelfs maar het flauwste benul hebben van de droomstaat waarin ze vanaf hun geboorte verkeren en die ze soms – als ze al enig idee hebben van hoe het is om wakker te zijn – voor grote wakkerheid houden, ‘uitgeslapen’ als ze denken te zijn. Dat jij nu je ogen open hebt, Robbie Boete, en dat je geen drank of drugs gebruik hebt wil nog niet meteen zeggen dat je ook écht wakker bent, met je volle aandacht in het hier en nu, zonder dat je geest afdwaalt naar andere plaatsen en tijden, naar het verleden – ons verleden aan de Hooigracht bijvoorbeeld – of naar de toekomst, naar wat je morgen misschien gaat doen.’

‘Nou nou nou, meneer Losser, bent u tegenwoordig aanhanger van het zenboeddhisme?! Misschien moet u dan toch wat minder drinken.’

Ik schoot in de lach om Boetes ironische toontje. Zijn ogen waren beginnen te glinsteren. Blijkbaar was dit bekend terrein voor hem. Voor mij ook. Dat had hij goed gezien.

‘Haha, goed gezien! Ik heb inderdaad wel enige affiniteit met het zenboeddhisme. Hoewel ik mezelf niet zonder meer een aanhanger van de boeddhistische leer zou willen noemen ben ik wel al meer dan vijftien jaar een beoefenaar van zazen – je weet wel, zitten op een kussen, vrijwel dagelijks minsten twintig minuten.’

‘Ja, ik ken het. In mijn studententijd, toen ik nog op de Hooigracht woonde denk ik, ben ik enige tijd geïnteresseerd geweest in Oosterse filosofie en ik heb toen het een en ander gelezen over boeddhisme, tao, confucianisme en wat er al niet nog meer bestaat aan Oosterse wijsheidsleren. Toen vond ik dat allemaal reuze interessant. Ik heb zelfs nog even overwogen om Chinees te gaan studeren. Haha! Maar achteraf bezien zijn veel van die zogenaamde wijsheden mij toch iets te esoterisch, onbegrijpelijk voor eenvoudige westerlingen zoals jij en ik, die niet alleen met onze voeten diep in de Hollandse klei geworteld zijn maar ook in een Europese cultuur die door en door metafysisch en dus dualistisch is.’

‘Zoals gezegd is het niet zozeer de boeddhistische leer als zodanig die mij aanspreekt, maar meer de praktijk van zazen, het eenvoudig zitten op een kussentje, de ademhaling volgen en verder niets hoeven dan alleen maar te zijn en al het overige te laten voor wat het is. Gelatenheid. Een fascinerend woord heb ik dat altijd gevonden, zonder daarmee te willen claimen dat ik de volledige diepte van dit prachtige woord heb doorgrond.’

‘Heeft het je ook wat opgeleverd, dat zitten op een kussentje, zoals jij dat noemt? Ben je er wijzer van geworden?’

Hij had het woord ‘wijzer’ met veel nadruk uitgesproken. Ik meende ironie te horen. Ik dacht even na, liet een stilte vallen, en antwoordde toen:

‘Laat ik ermee beginnen op te merken dat het me enigszins teleurstelt dat je, zonder dat je het waarschijnlijk zelf in de gaten hebt, blijkbaar ook al helemaal bent opgenomen in het economische denken dat alles, niet alleen goederen, maar het gehele leven verdisconteert in baten en lasten. Waarom moet mediteren per se iets opleveren? Wat levert een dagje aan het strand op behalve zand tussen je tenen en je kleren en eventueel een verbrande huid? Wat levert een dodenwake op voor mensen die zo’n wake houden omdat de overledene hen dierbaar was en niet zoals jij beroepshalve? Het eerste antwoord op je vraag dat bij me opkomt, en het enige juiste antwoord in volledige overeenstemming met de leer is dat het me ‘niets’ heeft opgeleverd. Het diepste inzicht dat een boeddhist kan verwerven is dat alles leegte is, niets dus. Maar, eerlijk is eerlijk, uiteraard ben ik nooit echt tot dat hoogste inzicht gekomen. Misschien dat ik er op z’n best heel af en toe een glimp van opgevangen heb. En aangezien mediteren me dus niet niets heeft opgeleverd, heeft het me blijkbaar wel iets opgeleverd. Ten eerste keiharde gezondheidswinst, om het ook maar eens in economische termen te benoemen, namelijk doordat mediteren me erg geholpen heeft bij het stoppen met roken, enkel en alleen door mijn aandacht erop te vestigen, op mijn wil om te stoppen met roken bedoel ik. Vreemd genoeg was dat voldoende. Verder helpt mediteren me vooral om bewust te worden van wat er in mij omgaat, hoe de vlag er bij mij bij hangt, als ik het zo mag uitdrukken. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat ik tot het inzicht kwam dat ik mij vaak onnodig druk maak over van alles en nog wat. Irritatie in het verkeer is daarvan een uitstekend voorbeeld. Ik heb een tijdje lesgegeven in Hengelo, wat vanuit Rozendaal een dik uur rijden is. Ik zat dus vier dagen in de week ruim twee uur per dag in de auto. Net als vrijwel iedere automobilist vind ik mezelf een uitstekend chauffeur en vrijwel alle medeweggebruikers zijn als ik achter het stuur zit in mijn ogen wegpiraten, onnozelaars of ronduit klootzakken.’

Boete knikte grijnzend.

‘Ja, je kent het wel, van die notoire linksrijders die rustig honderd blijven rijden op de linker rijstrook ook al is de maximumsnelheid honderdtwintig, of van die figuren die met honderd kilometer per uur een vrachtwagen willen inhalen maar gemakshalve even over het hoofd zien dat ik met honderddertig over de linkerbaan kom aangeracet, zodat ik meteen voluit in de remmen kan hangen. Vloekend en tierend zat ik dan achter het stuur, terwijl de chauffeur die ik dan voor grote klootzak en weet ik wat niet meer uitmaakte niet zelden een wat onzeker oud vrouwtje bleek te zijn dat met beide handen gespannen aan het stuur strak voor zich uit de weg op keek. Waar het mij om gaat is de bewustwording – in dit geval bewustwording van wat er gebeurt als ik achter het stuur zit en me opwind over het rijgedrag van mijn medeweggebruikers. Het is niet zo dat ik nu nooit meer scheldend achter het stuur zit, maar als het gebeurt ben ik me daar vrijwel altijd van bewust en geregeld schiet ik dan in de lach, dan realiseer ik me wat een zinloze energieverspilling dat gescheld is, met als gevolg dat ik het in ieder geval voor dat moment opgeef. Dat is hoe het werkt denk ik: door bewustwording van mijn eigen gedachten en gedrag komt, zonder dat ik daarvoor verder actief moeite hoef te doen, een gedragsverandering tot stand – langzaam, met vallen en opstaan, maar het gebeurt wel. Een ander voorbeeld dat ik je kan geven betreft de slaap, of liever het gebrek daaraan, slapeloosheid dus. De bewering dat zenmeditatie je slaap verbetert deel ik niet zonder meer. Ik ben dan ook niet zo’n goede slaper: al twintig of misschien zelfs wel vijfentwintig jaar kamp ik geregeld met slapeloosheid, periodes van slapeloosheid – of misschien moet ik zeggen slecht slapen, het is namelijk niet zo dat ik in het geheel niet slaap – want er zijn gelukkig ook periodes dat ik dagen of zelfs weken achtereen uitstekend slaap. Soms duurt het uren voordat ik in slaap val, of ik val meteen in slaap maar word dan na een paar uur wakker om vervolgens de slaap niet meer te kunnen vatten; soms ook slaap ik heel onrustig, dan heb ik het gevoel dat ik de hele nacht wakker lig en dan lig ik zo te woelen en te draaien dat ook mijn geliefde geen oog meer dicht doet, maar dan blijkt bijvoorbeeld uit het omvliegen van de tijd, de nachtelijke uren, dat ik in werkelijkheid toch behoorlijk wat heb geslapen, weliswaar onrustig en vol van warrige dromen, maar toch geslapen. Meditatie heeft me geleerd om me niet druk te maken over de uren dat ik wakker lig, dat ik niet telkens op de klok moet kijken – daar gaan de uren toch niet sneller of langzamer van – maar dat ik juist mag genieten van deze wakkere uren en als ik dat niet kan – soms kan ik dat echt niet opbrengen – dat ik dan toch in ieder geval berust in hoe het is, dat ik de wakkere uren gelaten – ja, daar is dat mooie woord weer – aan mij voorbij laat gaan. Mijn frustratie over mijn slapeloosheid mag er zijn, ik erken haar, echter zonder haar te botvieren. Dus helaas, een écht goede nachtrust hebben mijn zenoefeningen me niet gebracht – dat is misschien ook wel wat veel gevraagd met een kind van drie thuis dat al net zo’n slechte slaper als haar vader is – maar wel de rust om mijn slapeloosheid te verdragen. Zen, zo zou je kunnen zeggen, geeft dus een zekere zelfkennis die mij verdraagzamer maakt, rustiger en daarmee misschien ook wel een heel klein beetje gelukkiger. Daarnaast is het ook altijd een prachtig excuus om me even terug te trekken, even op mezelf te zijn zonder iets te moeten – alleen maar zitten, alleen maar zijn. Even ‘nietsen’, waarbij het niets als het ware zelf tot een soort van activiteit wordt. Prachtig toch!’

Boete leek mijn enthousiasme niet te delen: hij glimlachte slechts beleefd, zonder verder iets te zeggen. Ik glimlachte even beleefd terug. Toen zei hij op droge toon: ‘Wel wonderlijk dat iemand die beweert dat het onmogelijk is om wakker te blijven zo veel moeite heeft met slapen.’

Hij grijnsde naar me, verlegen leek het wel. Ik lachte hardop om zijn opmerking – mijn lach klonk hard in de alkoof, een beetje te hard, zo had ik het idee.

‘Jij bent in ieder geval nog erg wakker voor dit late tijdstip, Rob! Maar je begrijpt zelf ook wel dat niet slapen nog niet meteen wil zeggen dat je wakker bent – zeker niet in de zin zoals ik die eerder noemde, het met volle aandacht in het hier en nu zijn. Aan de andere kant is dat nu wel precies wat ik als winst beschouw: mijn slapeloosheid is tot op zekere hoogte – en in zeer beperkte mate, haast ik mij te zeggen – verschoven in de richting van écht waken. Zen is vooral bewustzijn van wat het geval is en dat dan maar gewoon laten zijn zoals het is. Dus als ik ’s nachts de slaap niet kan vatten dan constateer ik dat als feit en leg me daar bij neer. Misschien is dat gelatenheid.’

‘Interessant. Ik heb nooit stil gestaan bij de betekenis van het woord gelatenheid. Je kunt gelaten zijn onder bepaalde vervelende omstandigheden en volgens mij betekent het dan gewoon dat je die omstandigheden lijdzaam ondergaat, dat je er in berust zeg maar. Ik ben niet zo’n gelaten type vrees ik, ik ben meer van het opstandige type. Maar dat wist je denk ik al,’ grijnsde Boete. ‘Dat zal wel komen door mijn bedeesde, dorpse opvoeding. Daar word je vanzelf opstandig van, ik in ieder geval wel. Misschien maar goed ook, anders had ik waarschijnlijk niet meer geleefd. Als ik mijn heroïneverslaving lijdzaam had ondergaan bedoel ik. Aan de andere kant, ik was waarschijnlijk nooit aan enige drugs begonnen als ik niet zo opstandig was geweest. Wat een paradox!’ riep hij uit en hij liet mij opnieuw zijn grijns zien. ‘Jezus, die was gelaten – in ieder geval in zijn lijdensdagen, vanaf het moment dat hij gearresteerd werd in de hof van Getsemane. Zijn arrestatie, de kruisweg, zijn kruisiging, hij ondergaat het allemaal heel lijdzaam, of gelaten dus, om jouw favoriete woord maar eens te gebruiken. Niet voor niets is Jezus een voorbeeld voor me: ik kan nog veel van hem leren. Nu ik het er zo over heb, misschien is mijn waken bij de doden wel een oefening in gelatenheid.’

Nu sprak hij zonder ironie of met heel subtiele ironie wellicht, in ieder geval was twijfel gerechtvaardigd. Ik kon Boetes ironie wel waarderen en ik was benieuwd hoe zijn ironie zich verhield tot zijn geloof. In het verhaal van zijn bekering had ik nauwelijks een spoor van ironie kunnen ontdekken. Ik zou hem uitdagen en op de proef stellen, zo nam ik mij voor.

‘Het lijden van Christus lijkt me inderdaad een mooi voorbeeld van gelatenheid. Maar Jezus was meer dan de lijdende Christus zoals jij hem voorstelt: diezelfde Jezus ranselde de verkopers en de handelaren met een zweep de tempel uit. Ook toen er een keer kinderen naar Jezus gebracht werden en dat zijn discipelen niet zinde was Jezus not amused, om het zo maar eens te zeggen; in ieder geval was het zeker niet zo dat hij wat er gebeurde maar gelaten over zich heen liet komen. Nee, hij greep actief in en wilde juist dat de kinderen naar hem toe zouden komen. Verder zou ik nog het verhaal van de wonderbaarlijke spijziging kunnen noemen: ook hier grijpt Jezus actief in om de toegestroomde menigte van voedsel te voorzien. Je kent het verhaal ongetwijfeld. Dus ja, in het lijdensverhaal gaat het over een lijdzame Christus, maar alleen daar lijkt het ‘Uw wil geschiede’ de voorwaarde voor het al dan niet handelen van Christus te zijn, voor het overige lijkt hij toch vooral zijn eigen plan getrokken te hebben.’

‘Wauw, wat een bijbelkennis, Arie! Nooit geweten dat jij iets met het geloof had.’

‘Ik ben opgegroeid in de Biblebelt en heb dan ook een gedegen christelijke opvoeding gehad, waarbij toch minstens één keer per dag de bijbel werd gelezen, in ieder geval altijd na de gezamenlijke avondmaaltijd. Je kunt dus gerust stellen dat ik redelijk geconditioneerd ben op dat gebied.’ Nu was ik het die grijnslachte.

‘Nou, zo leren we elkaar na 25 jaar toch nog eens een beetje kennen. Je hebt natuurlijk gelijk dat Jezus niet altijd een lijdzaam type was, wat mij overigens alleen maar meer voor hem inneemt, maar dat neemt niet weg dat hij wanneer het er echt op aankomt, namelijk tijdens zijn lijdensweg, wel kiest en bewust kiest, zo blijkt uit de woorden die jij aanhaalt, namelijk dat Gods wil moet geschieden en niet zijn eigen wil, dat hij bewust kiest voor een lijdzame, gelaten houding. Uiteindelijk gaat het in het christendom om het lijdensverhaal, om het geloof in het offer van Jezus als de zoon van God. Het evangelie, de blijde boodschap, is nu juist dat wij als zondaren gered zijn doordat Jezus voor onze zonde, onze fouten, onze grote en kleine misdaden, is gestorven. Hij heeft zijn kruisweg en zijn sterven gelaten ondergaan, maar desondanks of misschien wel juist daarom heeft hij de dood overwonnen. Daarom zijn Goede Vrijdag en Pasen voor ons christenen zo belangrijk, omdat het lijden van Christus ons redding biedt en het enige wat wij daarvoor hoeven doen is die redding aannemen, als genade, dat wil zeggen, als cadeautje. Hoe mooi is dat! Het leven is een cadeautje en wij hoeven het alleen maar aan te pakken en uit te pakken.’

‘Amen, broeder!’ kon ik niet laten sarcastisch op te merken. En, goed gebruld leeuw, dacht ik erachteraan.

‘Maar al met al is het christendom toch vooral een activistische religie, of vind jij van niet?’ begon ik dit beginnend vuurtje van een discussie voorzichtig op te poken.

‘Hoezo activistisch? Wat bedoel je daar precies mee?’

‘Ik bedoel ermee dat het christendom mijns inziens vooral een religie van de daad is. Alleen al dat iemand zich ‘bekeert’ tot het christendom’ – ik maakte het gebaar van aanhalingstekens terwijl ik het woord ‘bekeert’ uitsprak – ‘geeft aan dat het hier om een daad gaat, dat actie vereist is, en dat geloven niet een kwestie is van lijdzaamheid. Belijdenis doen, deelnemen aan het avondmaal, de doop, het evangelie verkondigen, het winnen van zieltjes voor de eeuwigheid, het ‘gij zult’ of ‘gij zult niet’ van de geboden en verboden – en het nieuwtestamentische gebod van Christus dat je God lief moet hebben boven alles en je naaste als jezelf vormt hierop geen uitzondering – het zijn allemaal voorbeelden van de actiegerichtheid van het christendom. Denk ook maar eens aan het bijbelboek De handelingen van de apostelen – dat spreekt voor zich, lijkt me. Figuren als Petrus en Paulus waren mannen met een grote dadendrang als we afgaan op wat de bijbel ons over hen vertelt. Met name Paulus was toch wel de grote aanjager van het christendom in zijn begindagen. Wat een fanaticus! Een fundamentalist, zouden we tegenwoordig zeggen. En Jezus zelf, we hadden het er al even over, was toch beslist een man met dadendrang: een man die rondtrok door het gebied van Galilea, als ik het me goed herinner, en daar predikte, zieken genas en andere wonderen verrichte – wat je noemt een man van de daad, of in ieder geval een man die de daad bij het woord voegde. Daar is uiteraard niets mis mee, integendeel – Jezus heeft ook nadat ik van mijn geloof gevallen was altijd mijn sympathie behouden – maar van gelatenheid kan hier geen sprake zijn. Dat christendom van jou is door en door activistisch, waarde broeder!’

Ik kon een triomfantelijke glimlach nauwelijks onderdrukken. Nu werd het leuk! Soms bleek die christelijke opvoeding toch nog ergens goed voor: mijn bijbelkennis was ook nu ik al meer dan de helft van mijn leven een afvallige was nog altijd aanzienlijk te noemen. Dit was ook Boete niet ontgaan, zo bleek uit zijn reactie.

‘Je lijkt er aardig wat vanaf te weten – en dat voor een afvallige,’ sprak hij minzaam. ‘Toch mis je volgens mij waar het in essentie om draait in het christendom, maar om dat in te zien moet je misschien wel gelovig zijn. Wat jij zegt mag dan allemaal waar zijn – ik wil en kan het hier en op dit moment in ieder geval niet bestrijden – maar je mist de essentie van het geloof, namelijk dat Jezus is gestorven voor onze zonden en na drie dagen weer is opgestaan uit de dood, de dood heeft overwonnen, en dat wij daardoor gered kunnen zijn. Het enige wat wij, wij mensen bedoel ik , hoeven doen is die redding aannemen. Dat is waar het om gaat in het christendom. En daar is niets activistisch aan, beste Arie!’

Nu was het Boete die nauwelijks een glimlach kon onderdrukken.

‘Touché, Robbie, touché!’

Werkelijk, ik begon hem sympathiek te vinden, die Robbie Boete. Niet alleen had hij een uitstekend gevoel voor ironie, hij was ook nog scherp en gevat. Ik had hem altijd een beetje een sukkel gevonden, ook toen ik hem die middag tegenkwam op de Nieuw Rijn in zijn grijze kostuum en met die eeuwige grijns van hem die zijn net wat te grote tanden toonde. Nu herzag ik mijn mening over hem: ’t was eigenlijk een alleszins geschikte vent, een prima kerel om mee te bomen over religie en filosofie, zo bleek.

‘Ok, het christendom heeft dus, als ik jou goed begrijp, eigenlijk twee gezichten: naar buiten gericht is het actief en zelfs activistisch te noemen, naar binnen gericht is het passief, misschien zelfs wel gelaten. Het laatste is volgens jou waar het in het christendom om gaat. Ik geloof dat ik me daar wel in kan vinden. Toch heeft dat christendom van jou iets paradoxaals, als het al niet om een echte tegenstelling gaat. Want stel, je bent tot geloof gekomen, zoals jij, je hebt Gods genade aangenomen, oftewel je aanvaardt en gelooft dat Christus is gestorven zodat jou je fouten, je zonden, niet worden aangerekend en dat je daarom verlost bent. Is dat dan voldoende? Kun je het daar voor de rest van je leven mee doen? Met andere woorden, kun je christen zijn zonder dat actief of activistisch aan de buitenwereld te tonen?’

‘Haha, dat is echt op z’n best een paradox, beste Arie. Het aannemen van het offer van Jezus is voldoende, een ieder die dat offer accepteert en er voor zichzelf van overtuigd is dat Jezus ook voor hem gestorven is, die is verlost. Meer is strikt genomen niet noodzakelijk. Maar als je, net als ik, tot geloof bent gekomen en weet dat je gered bent door het bloed van Jezus Christus en dat hij je het ware leven geeft, dan ben je daar uiteraard zo blij over dat je dat aan iedereen wilt vertellen. Dan wil je uiteraard wat terug doen voor je verlosser, alles wat hij maar van je vraagt. Dat vind ik in ieder geval volkomen vanzelfsprekend. Neem deze vigilie, mijn werk voor de Heer zou je kunnen zeggen. Zoals ik je vertelde zie ik het waken voor de doden als mijn goddelijke roeping. Als ik heel eerlijk ben, vind ik het soms best lastig om er de zin van in te zien. Volgens mijn roeping, de stem die ik destijds hoorde, moest ik waken bij de poort van het dodenrijk. Maar met welk doel? Welke zin heeft het om bij een dode te waken? Ik geloof niet echt dat ik de ziel van een overledene naar het dodenrijk, laat staan naar de hemel kan begeleiden. Geen idee hoe ik dat zou moeten doen. Voor nabestaanden zou de vigilie een vorm van rouwverwerking kunnen zijn, maar wat voor zin zou het voor mij kunnen hebben als ik de overledene, zoals de heer Landgraaf hier, niet eens ken? Toch geloof ik dat ik hiermee God en mijn geloof dien, dat deze wake een uitdrukking is van mijn christen zijn. Zou je mijn wake daarom activistisch willen noemen?’

Verdomd, dacht ik, die is raak! Wat een goeie vraag! Ineens zag ik het verband, maar ik was er niet van overtuigd dat Boete het ook gezien had. De vigilie vraagt van de vigilant, de wakkere dodenwaker, inderdaad een vorm van gelatenheid en gelatenheid is precies die vorm van wakker zijn die zenmeditatie beoogt. In mijn ondertussen redelijk aangeschoten kop klonken juichtonen, een symfonie van koperblazers, houtblazers, strijkers en een harp. Halleluja!

‘Wat was je vraag ook al weer?’ vroeg ik Robbie om tijd te winnen, want ik was zijn vraag geenszins vergeten.

‘Of je mijn wake activistisch zou willen noemen,’ antwoordde Boete braaf.

‘Zeker niet,’ antwoordde ik stellig, ‘ik zou jouw wake, mits in stilte gehouden en dus niet zoals wij hier oneerbiedig kletsend en filosoferend, een uitnemend voorbeeld van gelatenheid willen noemen.’

Boete haastte zich te zeggen dat hij zijn wake doorgaans echt in stilte wakend hield, dat dit een uitzondering was en dat hij straks ook zeker enige tijd in stilte wilde contempleren bij de dode in ons midden, mijn zo gewaardeerde voormalige buurman Robbie. Na dit gezegd te hebben vervolgde Boete: ‘Verklaart u zich nader, heer Losser: waarom is een wake een voorbeeld van gelatenheid par excellence?’

‘Omdat je de dode nabij bent en tegelijk een eindeloze afstand tot hem bewaart, je laat de dode toe als dode maar zonder een verbintenis met hem aan te gaan, omdat dat laatste eenvoudigweg onmogelijk is. Jouw wake houdt zich op in het heen-en-weer tussen deze nabijheid van en de afstand tot de dode. Deze tussenpositie, die noch actief noch passief te noemen is, laat zich duiden als gelatenheid. Enerzijds laat je de dingen, in dit geval een dode, op je afkomen zonder je ervan af te keren – de dode mag er zijn, als ding – anderzijds laat je je aandacht niet opslorpen door de dingen die op je af komen; je hebt aandacht voor de dingen die op je afkomen maar zonder je aan die dingen te hechten – je gaat bijvoorbeeld niet op in verdriet om het verlies van de gestorvene. Dit is ook precies waar het om gaat in zenmeditatie: gedachten die in je opkomen laat je gewoon komen, je hoeft ze niet tegen te houden of af te wijzen, je mag ze gewoon laten zijn. Je laat ze zijn voor wat ze zijn, namelijk gedachten die bij je aankomen drijven als wolken in de lucht. Die gedachten zijn niet van jou maar komen slechts op je toe, van god weet waar, als ik het zo mag uitdrukken. Je kunt ze waarnemen, maar je hoeft er niet op in te gaan, laat staan dat je je laat meeslepen door die gedachten. Als ik me niet vergis komt dit zeer nauw overeen met jouw wake en zo’n dodenwake zou je dus heel goed kunnen beschouwen als een vorm van meditatie. De houding is dezelfde, gelatenheid. Zenmeditatie is niet meer dan een oefening in gelatenheid. Zo kijk ik er in ieder geval tegenaan.’

Boete had aandachtig naar me geluisterd of in ieder geval had hij die indruk gewekt. Een paar keer had ik hem zien knikken.

‘Van zenmeditatie heb ik geen verstand,’ zei hij, ‘maar ik herken wat je zegt over de wake. Inderdaad heel meditatief en dat is ook precies wat me er zo aan bevalt. Dat wat je zei over gelatenheid in verband met de wake is mij nog niet helemaal duidelijk vrees ik. Zoals ik net al zei heb ik wel een vermoeden dat mijn wake een vorm van gelatenheid is, maar dan zie ik gelatenheid toch vooral als lijdzaamheid, als een oefening in geduld zou je kunnen zeggen. Ik probeer het trage voorbijgaan van de tijd lijdzaam en geduldig te dragen, een beetje zoals een martelaar zijn onverdiende straf ondergaat, zoals Stefanus zijn steniging onderging. Maar wat je bedoelt met het heen-en-weer tussen nabijheid en afstand is mij niet helemaal duidelijk en wat dat te maken heeft met gedachten die niet van mij zijn nog minder.’

‘Laat ik dan met dat laatste beginnen: heb jij nooit gedachten waar je een beetje van schrikt, omdat je ze veroordeelt of omdat je je er schuldig over voelt? Dat je bijvoorbeeld een aantrekkelijke jonge vrouw ziet en denkt: daar zou ik wel een beschuitje mee willen eten, als je begrijpt wat ik bedoel,’ en ik gaf Boete een dikke knipoog. ‘Of een onaangename herinnering die ineens bij je opkomt, hoe je bijvoorbeeld iemand voor de gek gehouden had of hoe je ooit werd gepest of vernederd. Dat soort gedachten komen soms zomaar bij je op, zonder dat je erom gevraagd hebt, zonder dat je er zeggenschap over hebt. Als dat dan het geval is, dat gedachten bij je opkomen zonder dat jij die gedachten hebt gewenst, kun je dan zeggen dat die gedachten van jou zijn in die zin dat jij die gedachten denkt?’

‘Eehrrr,’ reageerde Boete met Leidse ‘r’, ‘ja en nee zou ik zeggen. Ja, want uiteindelijk komen die gedachten wel op in mijn hoofd – laten we er tenminste van uitgaan dat ze er niet door iemand anders, door een of andere evil professor, in worden geplant. En nee, omdat het geen gedachten zijn die actief door mij worden gedacht. Maar volgens mij gaat het hier eigenlijk om een verborgen dubbelzinnigheid en is er eigenlijk sprake van twee verschillende begrippen ‘gedachten’, namelijk gedachten die niet bedacht worden, maar die als droombeelden in je hoofd komen opborrelen en gedachten die je actief bedenkt, waarvoor je je hersenen moet laten kraken, om het zo maar eens te zeggen.’

Het viel me op dat Boete niet refereerde aan zijn bekering, zijn goddelijke openbaring die tenslotte als een innerlijke stem in zijn hoofd had geklonken. Zo had hij het zelf gezegd: een innerlijke stem. En als je gelooft dat God je dingen kan influisteren, dan geloof je misschien ook wel dat de duivel je dingen kan influisteren, dacht ik. Ik vond het dus eigenlijk nogal opmerkelijk dat Boete het lastig te begrijpen vond dat je gedachten, of in ieder geval sommige gedachten, niet van jou zijn. Ik besloot het hier en op dit moment maar te laten rusten.

‘Klopt,’ zei ik, ‘de gedachten zoals wij die hier in ons gesprek onder woorden proberen te brengen komen ons niet zomaar aanwaaien, mij in ieder geval niet. Hoewel ik niet zou durven beweren dat ik deze gedachten allemaal voor honderd procent zelf bedacht heb – op de een of andere manier heb ik de indruk dat ook deze gedachten mij worden aangereikt – meen ik toch een actieve bijdrage te hebben geleverd aan het ontstaan van deze gedachten, of op z’n minst een sturende rol te hebben. Daar tegenover staan dan de gedachten die ik niet of nauwelijks onder controle lijk te hebben, gedachten die spontaan in me opborrelen, of ik dat nu leuk vind of niet. Maar goed, we zijn ondertussen wat afgedwaald van waar we het aanvankelijk over hadden: de wake als oefening in gelatenheid. Het was je niet helemaal duidelijk, zei je, wat ik bedoelde met dat gelatenheid een heen-en-weer is tussen nabijheid en afstand. Dus laat ik een poging doen dit verder voor je te verhelderen. Laten we er eens van uitgaan dat dit een wake is als alle andere. Je zit hier dus alleen, misschien dat je dan soms een boek leest, maar voor het gemak gaan we er even vanuit dat dat niet het geval is. Je zit hier dus moederziel alleen met deze kolossale kist met daarin het lichaam van een onbekende overledene en met de gedachten die spontaan in je opborrelen als enige afleiding. Je richt je aandacht op de kist en op de onbekende dode die daarin ligt en zo probeer je de verscheidene nabij te zijn ook al heb je hem of haar nooit gekend en zelfs nooit gezien, zoals het geval is met de dode in ons midden, mijn zeer gewaardeerde buurman Robbie Landgraaf. Maar hoe nabij kun je de dode komen, jij die hem nooit gekend heeft? Hoe nabij kun je een dode überhaupt komen? Begrijp je wat ik bedoel?’

Robbie – de levende – knikte, ter bevestiging, of misschien juist ter aanmoediging, dat ik door moest gaan…

‘Je laat de kist met zijn zware last toe tot jouw wereld en toch is er tegelijkertijd een onoverbrugbare afstand tussen jou, jouw wereld, en de dode, want jij bent in het rijk der levenden en de dode is al in het dodenrijk. Tussen beide rijken is een onoverbrugbare kloof. Nu valt er dus weliswaar geen brug te bouwen over deze kloof, zodat je niet heen en weer kunt tussen deze twee rijken, maar je zou wel kunnen afdalen in de kloof.’

‘Hè, hoe dan?!’

Het had meer als een uitroep dan als vraag geklonken. Hij had er een vies gezicht bij getrokken, Boete.

‘Het is maar beeldspraak hè, Robbie. Je kunt het antwoord vast en zeker zelf bedenken. Wat doe je tijdens je wake met de kloof die jou van de dode scheidt? Je weet het ongetwijfeld beter dan ik.’

‘Eehrrr, ik geloof dat ik de kloof gewoon de kloof laat.’

‘Precies! Je laat de kloof de kloof.’

‘Maar dan daal ik toch niet af in de kloof?!’

‘Ok, misschien is de afdaling in de kloof niet zo geschikt als metafoor. Wat ik bedoel te zeggen is dat als je de kloof de kloof laat je je als het ware in de kloof bevindt en, bedenk wel, met de kloof bedoel ik hier de scheiding tussen dood en leven. Tijdens de wake bevind jij je in dit ‘tussen’, als was er een open plek tussen de dood en het leven. Terwijl je in gedachte de dode nabij bent kom je tot jezelf. Dus, je erkent de dode als dood, met andere woorden, je wendt je naar de dode toe en tegelijkertijd keer je je juist van hem af en wend je je naar jezelf, de levende. Gelatenheid is nu dat je dit toewenden en afwenden bij je volle bewustzijn, of liever, in volle waakzaamheid laat gebeuren. De kloof waar ik het over had is dus een open ruimte die in dit voorbeeld het speelveld vormt tussen dood en leven. Wie de wacht houdt bij een dode, zoals jij, bevindt zich dus middenin dit speelveld en waakt gelaten over dood en leven.’

‘Wauw!’ zei Boete zacht, ‘Ik dacht dat ik vaag kon kletsen! Maar dit is vaag in het kwadraat, als je ’t mij vraagt. Daarnet had ik nog het idee dat ik begreep waarom mijn wake een uitdrukking van gelatenheid was, nu snap ik er hoegenaamd niets meer van. Knap hoor!’

‘Ok,’ zei ik, ‘laat ik het dan met een eenvoudiger voorbeeld proberen. Eind februari snoei ik altijd de plataan die bij ons in de tuin staat. Een vrij eenvoudige klus die me nauwelijks meer dan een uur kost maar waar ik doorgaans al weken van tevoren als een berg tegen opzie. Als ik er echter eenmaal aan begonnen ben krijg ik er meestal toch al snel plezier in. Wat er dan volgens mij gebeurt is het volgende: binnen de kortste keren geef ik me volledig over aan dit klusje. Het is weliswaar een heel eenvoudige klus maar wel eentje die vereist dat je er goed je aandacht bij houdt. De takken van de plataan zijn lang – ze kunnen wel tweeënhalve tot drie meter lang worden – zodat ik een trap nodig heb om erbij te kunnen. En de snoeischaar is vrij zwaar en griezelig scherp. De aandacht en inspanning die deze klus vereist breken mijn verzet en doen het omslaan in vreugde. Ineens sta ik in een vrije verhouding tot de plataan en daarmee bedoel ik dat ik de plataan en zijn enorme takken niet langer als een tegenstander zie die overwonnen moet worden, maar meer als een soort vriend die een cosmetische opknapbeurt krijgt. En zoals dat met ware vrienden gaat: ik ben betrokken, maar laat me niet meesleuren. Mijn verhouding tot de plataan laat een openheid tussen mij en de boom en juist in die openheid kan ik de boom als boom erkennen en tegelijkertijd de boom de boom laten. Dat is gelatenheid.’ Een diepe zucht ontsnapte mij, alsof ik daarmee zelf iets wilde loslaten of iets juist uit zichzelf bevrijd werd.

‘Aha, dus misschien is het niet zozeer de kloof de kloof laten, zoals je eerder zei, maar de dode de dode laten. Dat is denk ik wat ik doe: tijdens mijn wake ben ik de dode nabij door hem mijn respect te tonen, bijvoorbeeld door te zwijgen, hem voor zover dat mogelijk is te gedenken, of in ieder geval ben ik in gedachte bij de dode. Of is dat eigenlijk hetzelfde…? Nou ja, je begrijpt wat ik bedoel. Maar mijn betrokkenheid bij de dode is geen verstrengeling, ik word niet emotioneel gebonden aan de dode. Zelfs nu, tijdens ons gesprek, kan ik jouw overleden buurman nabij zijn, door respect voor hem te tonen, of voor wie hij was, en tegelijkertijd bewaar ik mijn afstand tot hem, zodat wij het in ons gesprek over hem kunnen hebben. Is dat wat je bedoelt?’

‘Volgens mij klopt het helemaal wat je zegt. In een dodenwake laat je de dode de dode, niet met je gezicht van hem afgekeerd of met je rug naar hem toe, maar juist met je gezicht naar de dode toegewend, of liever, met je aandacht bij de dode.’

‘Zoals wanneer ik in gebed ben en bid voor de ziel van de overledene.’

‘Ja, bidden is mijns inziens een vorm van mediteren, het is gerichte aandacht. Mijn moeder, een heel gelovige vrouw, had een aantal keren per dag, in ieder geval elke morgen, een gebedsmoment, ‘stille tijd’ noemde ze dat. Uiteraard weet ik niet exact hoe die stille tijd er voor haar uitzag of hoe ze die precies invulde, maar ze heeft me er wel eens iets over verteld. Het kwam erop neer dat ze de dingen die haar bezighielden deelde met Onze Lieve Heer. Ik stel me zo voor dat ze de dag doornam, de prettige dingen en de minder prettige; dat ze aan haar kinderen dacht en aan haar man, mijn vader; dat ze de zieken in haar omgeving onder de aandacht van de Heer bracht; dat ze haar verdriet en zorgen met hem deelde en bovenal dat ze hem dankte voor de dag die voor of juist achter haar lag, al naar gelang het moment van gebed; dat ze hem dankte voor het leven en al het moois dat dat haar te bieden had, want mijn moeder was – in tegenstelling tot mijn vader – een positief ingesteld, blijmoedig en dankbaar mens. Ik ben ervan overtuigd dat haar gebed in veel opzichten overeenkomsten vertoont met mijn meditatie: beide zijn vormen van gerichte aandacht voor innerlijke wedervaringen. Al moet ik toegeven dat ik wat dankbaarheid aangaat nog veel kan leren van mijn moeder. Zij was dan ook een wijze vrouw – simpel, maar wijs.’

‘Zoals jij het nu stelt lijkt het dat christendom en boeddhisme meer met elkaar gemeen hebben dan ik ooit had kunnen vermoeden. Nu weet ik echt heel weinig van het boeddhisme en nog minder van het zenboeddhisme, maar zoals jij het brengt komt het boeddhisme op mij over als een soort christendom zonder Christus, geloven zonder God. Of is het juist dat je het christendom wilt voorstellen als een slap aftreksel van het boeddhisme?’ vroeg Boete met een scheef lachje.

‘Dat het boeddhisme ouder is dan het christendom is een feit, maar daarmee wil ik niet zeggen dat het christendom een slap aftreksel is van het boeddhisme. Ik denk dat er interessante overeenkomsten zijn tussen boeddhisme en christendom. Aan de andere kant zijn de verschillen groot. Hoewel ik zoals gezegd geen boeddhist ben heb ik wel sympathie voor het boeddhisme. Het christendom heb ik lang geleden afgewezen en afgezworen en daar sta ik nog altijd voor de volle honderd procent achter. Ook voor Jezus en zijn leer kan ik wel sympathie opbrengen, maar het christendom staat mijns inziens niet per se gelijk aan wat Jezus leerde. Sterker nog, ik heb een bang vermoeden dat het christendom een ernstig gecorrumpeerde leer is, niet in de laatste plaats omdat de katholieke kerk in haar ijver om zieltjes te winnen moeiteloos allerlei heidense opvattingen, rituelen en gebruiken in haar zogenaamd christelijke leer heeft opgenomen, van het Kerst- en Paasfeest tot de heiligen- en Mariaverering – allemaal gestolen van die zogenaamde heidense volken en geïncorporeerd in het christendom alsof dat het zelf verzonnen had. De grootste misvatting die het christendom predikt is echter de afwijzing van het leven.’

‘Hohoho, de afwijzing van het leven, hoe kom je daar nou bij?!’

Voor het eerst deze avond was Boete me in de rede gevallen en terwijl hij dat deed had hij grote ogen opgezet en zelfs zijn stem enigszins verheven.

‘Hoezo zou het christendom het leven afwijzen? Het christendom gééft juist leven, het bevrijdt uit de kluisters van duisternis en dood en schenkt aan iedereen die gelooft dat Jezus voor zijn zonden is gestorven zelfs eeuwig leven.’ Het woord ‘eeuwig’ had hij met extra nadruk uitgesproken. ‘Sorry Arie, wat je nu zegt is echt onzin! Het christendom is echt een religie vóór het leven. Geloof me, ik kan het weten: het heeft míjn leven gered.’

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *