Tagarchief: institutioneel wantrouwen

Verantwoordelijkheid en vertrouwen

Afgelopen vrijdag, 15 januari, bood het kabinet Rutte III de koning zijn ontslag aan en nam daarmee zijn verantwoordelijkheid in de zogenaamde toeslagenaffaire, het debacle bij de Belastingdienst waarbij bijna 30.000 ouders ten onrechte eerder ontvangen kinderopvangtoeslag, veelal tienduizenden euro’s, moesten terugbetalen aan de belastingdienst. Het is goed dat het kabinet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, maar het aftreden van de regering kan helaas niet als meer dan een symbolische daad beschouwd worden. Welbeschouwd  heeft het aftreden van het kabinet niets te maken met verantwoordelijkheid afleggen en nog minder met het nemen van verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid vraagt namelijk om antwoord, antwoord van diegenen die vanuit hun functie aansprakelijk zijn, dat wil zeggen, aangesproken mogen worden op hun functioneren binnen die functie. En hier ligt nu precies het probleem.

De directe oorzaak van het debacle bij de Belastingdienst is er in gelegen dat niemand verantwoordelijkheid durfde te nemen voor de afkeurenswaardige gang van zaken waar het ging om het al dan niet toekennen van de kinderopvangtoeslag. Geen van de betrokkenen, van uitvoerend ambtenaren tot staatssecretarissen, van topambtenaren tot ministers, was bereid verantwoording af te leggen voor de uitvoering van een wet die onmenselijk bleek. Blijkbaar kwam het in niemands hoofd op om medemenselijkheid te laten prevaleren boven de wat al te stringente regelgeving. Niemand die bedacht dat de regeltjes er voor de mensen zijn en de mensen niet voor de regeltjes. Verantwoordelijkheid nemen betekent in dezen jezelf afvragen wie er gediend is met de naleving van de regels; als dat niet het individu is dat onder de regel valt of de gehele gemeenschap wier welbevinden met de regelgeving gediend zou zijn, dan verliest de regel haar kracht en dient te worden opgeschort. Topambtenaren konden we tijdens de verhoren door de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvang echter schaamteloos hun verantwoordelijkheid horen afschuiven naar de betrokken ministers, ofwel ontdoken ze haar met een verwijzing naar de onbuigzaamheid van de wet – dura lex, sed lex – daarbij voor het gemak maar even vergetend dat het topsalaris dat ze ontvangen nu juist gebaseerd is op het risico dat zij lopen – het risico bijvoorbeeld om een inschattingsfout te maken, waarmee zij hun carrière in de waagschaal zouden stellen – vanwege de grote verantwoordelijkheid die op hun schouders rust.

Dat de angst om verantwoordelijkheid te nemen niet beperkt blijft tot belastingambtenaren werd nog maar eens duidelijk toen recentelijk bekend werd dat ambtenaren van de gemeente Wijdemeren er geen been in zagen om meer dan zevenduizend euro terug te vorderen van een vrouw met een bijstandsuitkering die verzuimd had haar inkomsten in natura, te weten de boodschappen die haar moeder eens per week voor haar kocht, op te geven bij de uitkerende instantie. De inkt van het vernietigende rapport van de parlementaire commissie Kinderopvang was nog nauwelijks droog.

De oorzaak van deze angst om zelf verantwoordelijkheid te nemen is mijns inziens gelegen in wat ik institutioneel wantrouwen zou willen noemen. Doorgeslagen regelgeving en rapportageplicht van overheidswege getuigen van een diep wantrouwen jegens burgers en uitvoerders in dienst van de overheid of publieke sectoren als de zorg en het onderwijs. Iedere stap die genomen wordt, iedere handeling en iedere beslissing moet verantwoord worden aan de overheid die altijd en overal als een grote broer over onze schouder meekijkt. Maar met deze verantwoordingsplicht lijkt ieder gevoel voor eigen verantwoordelijk bij zowel burgers als uitvoerders volledig te zijn opgelost of te zijn zoekgeraakt in de bureaucratie, alsof men met het invullen van de juiste al dan niet digitale formulieren de eigen verantwoordelijkheid volledig heeft afgekocht. De burger beantwoordt het wantrouwen van de overheid jegens de burger ondertussen – niet geheel onterecht, zo blijkt uit het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvang – met wantrouwen jegens de overheid.

De oplossing voor misstanden zoals die bij de Belastingdienst is dan ook niet gelegen in nog meer, nieuwe of “betere” regelgeving, maar in het herstellen van de vertrouwensband tussen overheid en burgers. Het is aan de overheid om als Vadertje Staat het vertrouwen aan de burgers terug te geven; alleen dan zal zij op termijn het vertrouwen van de burgers terugwinnen. Als de overheid het vertrouwen van burgers terug wil winnen zal ze een zodanige omslag in het denken moeten maken dat bureaucratische  wet- en regelgeving drastisch worden ingeperkt. Alleen dan kan de burger niet alleen het gevoel krijgen dat de overheid hem vertrouwt, maar dat ook in de praktijk ervaren.

De overheid zal op haar beurt ervaren dat het drastisch verminderen van de bureaucratie  haar  geen windeieren legt. Nog even afgezien van het feit dat ondanks het huidige imposante web van wet- en regelgeving fraude nog altijd niet is uitgebannen en er ongetwijfeld nog altijd fraudeurs zijn die ongestraft wegkomen met hun malafide praktijken, zal een grootschalige inperking van de bureaucratie de samenleving niet alleen heel veel geld besparen, maar zal haar vooral voor vrijwel iedereen aangenamer maken. Denk aan artsen en verpleegkundigen die meer tijd voor hun patiënten zullen hebben, aan politieagenten die meer tijd hebben om de straat op te gaan, alsook aan belastingambtenaren die weer alle tijd zullen hebben om achter echte criminelen aan te gaan. Uiteindelijk kost al die bureaucratische wet- en regelgeving de samenleving veel meer dan het oplevert.

Daarom wens ik onze demissionaire regering alsook het toekomstig kabinet veel wijsheid en roep hen op het vertrouwen in de burger te herstellen, want – en ik zeg het Rutger Bregman na – de meeste mensen deugen.