Recensie – Karl Ove Knausgard: Mijn strijd, deel 6: Vrouw

Recensie – Karl Ove Knausgård: Mijn Strijd, deel 6: Vrouw

De lezer die afgaat op de titel en achterflap van het laatste deel van Karl Ove Knaugårds romancyclus Mijn Strijd en meer van hetzelfde als hij in de voorgaande delen kreeg voorgeschoteld verwacht, zal bedrogen uitkomen. Weliswaar begint Vrouw –de misleidende titel die de Nederlandse uitgever dit laatste deel heeft meegegeven – geheel zoals de trouwe lezers en fans van Knausgård ondertussen gewend zijn met de dagelijkse beslommeringen van de schrijver, maar dat is van (relatief) korte duur. (Het boek beslaat zo’n 1100 pagina’s!)

In de eerste pakweg 350 bladzijden staat vooral het proces dat Knaugårds oom Gunnar dreigt aan te spannen bij het verschijnen van het eerste deel van Mijn Strijd centraal en dan vooral de angst en vertwijfeling die die dreiging bij Knausgård teweeg brengen.

Dan volgt een lijvig middendeel dat de titel De naam en het getal heeft meegekregen. Het verhaal gaat dan over in een aaneenschakeling van vaak diepgravende essays die naadloos in elkaar overlopen. Eerst krijgen we een korte verhandeling over “de naam” voorgeschoteld. In een razend tempo worden de belangrijkste werken van grootheden als Marcel Proust, Thomas Mann, James Joyce, Knut Hamsun aangehaald – Knausgård kent zijn klassiekers. Vervolgens trakteert de schrijver ons op een pagina’s lange analyse van het gedicht Stretto van de Duitstalige Joodse dichter Paul Celan. Hoewel Knausgård zich eerst beklaagt dat hem het inzicht in poëzie niet gegeven is, mag zijn analyse van Stretto briljant genoemd worden – temeer daar dit gedicht tot de buitengewoon hermetische poëzie gerekend mag worden. Valse bescheidenheid van de auteur? Celan, zo laat Knausgård zien, probeert uitdrukking te geven aan de afwezigheid, de leegte die de consequentie is van de holocaust. Maar die leegte valt niet in woorden uit te drukken. Celans gedicht is een gestameld demonstratief zwijgen. In flarden en fragmenten probeert Celan het “niet” van de ver-niet-iging die de holocaust behelst ter sprake te brengen.

Van de holocaust is het een kleine stap naar de grote aanstichter ervan, Adolf Hitler. Wat volgt zijn zo’n 350 pagina’s over Hitler, waarbij veelvuldig geciteerd wordt uit Mein Kampf. Knausgård besteedt veel aandacht aan Hitlers jeugd. De jonge Adolf wordt beschreven als een keurig nette, eenzame en vooral gevoelige jongeman die geen raad weet met zijn gevoelens. Knausgårds focus op het gevoelsleven van Hitler lijkt goed aan te sluiten bij zijn literatuuropvatting zoals dat uit de gehele Mijn Strijd serie blijkt en waarin zijn eigen gevoelsleven centraal staat. In het laatste deel categoriseert hij zichzelf als “nieuwe sentimentalist”. Hitlers latere boosaardigheid en jodenhaat als hij eenmaal rijkskanselier is, zou te verklaren zijn uit een ressentiment dat een gevolg is van zijn onderdrukte gevoelsleven. Knausgård analyseert, filosofeert en psychologiseert er lustig op los; daarbij maakt hij talloze uitstapjes naar bekende en minder bekende schrijvers en filosofen. Behalve geschiedschrijvers als Ian Kershaw en Victor Klemperer komen bijvoorbeeld ook Jack London, René Girard, Martin Heidegger en Hannah Arendt ter sprake. Hoewel Knausgård geen geheim maakt van zijn grote belezenheid kan hij mijns inziens niet beschuldigd worden van name-dropping. Zijn analyses snijden hout en zetten aan tot denken. Voor de lezers van zijn boek die minder belezen zijn zou het essayistisch middenstuk echter wel storend kunnen zijn, omdat de vele namen van schrijvers en filosofen hem dan waarschijnlijk weinig tot niets zeggen. Knausgårds analyse draait in de kern om een psychologie van ik en jij, die samen een wij kunnen vormen. Maar tegenover dat wij kan zich ook een zij vormen, de nazi’s tegenover de joden. En wanneer dat zij gereduceerd wordt tot een het kan zich zoiets verschrikkelijks als de holocaust voordoen.

Uiteindelijk kan de lezer die ik aan het begin noemde en voor wie het essayistisch proza in het middenstuk van de roman niet zo nodig had gehoeven, zijn hart ophalen aan het vervolg van de soap die Knausgårds leven voor de liefhebber van zijn romancyclus ondertussen is geworden.  We duiken weer volop in de dagelijkse beslommeringen van de auteur. Die zijn behoorlijk heftig en emotioneel als zijn vrouw Linda in een diepe depressie geraakt en wekenlang haar bed nauwelijks uitkomt. Ondertussen wil Knausgård zijn romancyclus afronden – hij heeft een deadline voor het laatste deel – maar van schrijven komt natuurlijk weinig als je ineens alle verantwoordelijkheid voor drie kinderen en een vrouw, die zich tijdens haar manische periode ook veelvuldig  als kind gedraagt, op je moet nemen. Hier wordt de roman bij vlagen schaamteloos sentimenteel – de schrijver moet huilen, herhaalt talloze keren tegen zijn vrouw dat hij van haar houdt en dat alles goedkomt. Hier zou ik zijn afgehaakt als zijn persoonlijke relaas niet zo goed geschreven was. Bij Knausgård gaat het om de uitdrukking van emoties, om de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, om deze uitdrukking van Willem Kloos maar eens te gebruiken, en om authenticiteit. In deze expressie slaagt hij wonderwel door een consequent volgehouden stijl – zinnen die een zodanige cadans lijken te hebben dat je als lezer wel moet blijven lezen. Weliswaar zal de authenticiteit veel lezers aanspreken omdat zij die herkennen uit hun eigen alledaagse leven, maar alledaagse authenticiteit maakt nog geen goede literatuur. Maar wanneer de authentieke schaamteloosheid van de schrijver het personage dat hij zelf is verheft, zowel hemzelf als de lezer tot denken aanzet en zijn alledaagse wereld zo een nieuwe, diepere betekenis geeft én als dat dan ook nog gebeurt in prachtig proza, dan kan goede literatuur ontstaan. Als roman is Vrouw eigenlijk mislukt – want vlees noch vis, geen fictie en ook geen zuiver essay – maar desalniettemin is dit laatste deel van Mijn Strijd literatuur van de bovenste plank.

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.