Genus versus gender – een (feministische?) misvatting

Taalverandering is van alle tijden. Meestal verlopen taalveranderingen geleidelijk en spontaan; de meeste taalgebruikers zijn zich niet of nauwelijks bewust van zo’n taalverandering. Een voorbeeld van zo’n verandering is het gebruik van hun (in plaats van zij/ze) als onderwerp. Met dergelijke taalveranderingen is niets mis; levende talen evolueren nu eenmaal net zo goed als levende organismen.

Niet alle taalveranderingen verlopen echter even spontaan. Ik denk hierbij vooral aan de verschillende cultureel-maatschappelijke taalveranderingen waarvan we het afgelopen decennium getuige hebben kunnen zijn. Het gaat dan vaak om woorden die in meer of mindere mate taboe zijn geworden, zoals allochtoon, gehandicapt en neger. Het gebruik van deze woorden wordt door sommige mensen als stigmatiserend ervaren, waardoor zij er een taboe op leggen. Onder invloed van het opkomend genderbewustzijn dreigt nu iets vergelijkbaars te gebeuren met woorden die op de een of andere manier verwijzen naar mensen, in het bijzonder waar het de pronomina (voornaamwoorden) betreft.

Omdat verreweg de meeste taalgebruikers menen dat pronomina onmiddellijk naar de werkelijkheid, i.c. mensen, verwijzen, heeft het idee kunnen postvatten dat er bijvoorbeeld geen voornaamwoorden bestaan voor personen die zichzelf als genderneutraal beschouwen. Veel eerder al meenden vrouwen dat zij werden achtergesteld, omdat in een zin als Iedereen moet doen wat hem goeddunkt het ‘mannelijk’ pronomen hem wordt gebruikt, terwijl het woord iedereen vrouwen toch net zo goed insluit als mannen (evengoed als genderneutralen). Dergelijke overwegingen berusten mijns inziens op een misverstand – een misverstand dat, zo vermoed ik, zijn oorsprong vindt in de derde feministische golf aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. De taal discrimineert namelijk niet naar gender, maar enkel naar genus, d.w.z. niet naar het menselijk geslacht, maar naar het geslacht van woorden. Daarnaast heb ik een sterk vermoeden dat de zogenaamde mannelijke verwijswoorden naar hun oorsprong niet zo zeer mannelijk als wel neutraal zijn, wat wil zeggen dat ze neutraal gebruikt kunnen worden, dus zonder specifiek naar een mannelijk of vrouwelijk genus dan wel gender te verwijzen. Daar zijn aanwijzingen genoeg voor.

Een eerste aanwijzing dat zogenaamde mannelijke pronomina in feite neutraal zijn, is te vinden in zinnen waarbij ze verwijzen naar de onbepaalde voornaamwoorden (n)iemand, elk en ieder(een). Deze onbepaalde voornaamwoorden krijgen in de regel een ‘mannelijk’ verwijswoord, tenzij ze exclusief naar vrouwelijke personen verwijzen.

  • Ieder moet zijn eigen kruis dragen.
  • Tijdens iedere discussie is er altijd wel iemand die zijn stem verheft.
  • Tijdens een brandoefening moet iedereen het gebouw verlaten en zijn spullen laten liggen.

Niemand zal er aan twijfelen dat met ieder, iemand en iedereen in de bovenstaande zinnen alle mensen, ongeacht of die nu mannelijk, vrouwelijk of genderneutraal zijn, worden bedoeld, terwijl iemand in de zin “Er is altijd wel iemand die haar stem verheft.” alleen maar naar een vrouwelijke persoon kan verwijzen.

Voor het woordje wie geldt hetzelfde als voor de hierboven genoemde voornaamwoorden. In onderstaande zin kan wie respectievelijk zijn zowel naar iemand van het mannelijke als van het vrouwelijk geslacht (gender) verwijzen.

  • Wie is vergeten de lampen van zijn auto uit te doen?

Een tweede aanwijzing kunnen we vinden in het gebruik van pronomina die verwijzen naar een onzijdig zelfstandig naamwoord.

  • Het huis kraakte in al zijn voegen.
  • Het pasgeboren kind heeft nog nauwelijks weet van zijn omgeving.

In de laatste voorbeeldzin doet het geslacht van het kind niet ter zake of is niet bekend. Zou bekend zijn dat het kind over wie we het hebben een meisje is, dan is het gebruikelijk om ondanks het genus van het woord kind (onzijdig), het vrouwelijke verwijswoord haar te gebruiken:

  • Het kind speelt graag met haar poppen.

Datzelfde verschijnsel zien we des te sterker terugkeren, wanneer het zelfstandig naamwoord waarnaar verwezen wordt ondubbelzinnig betrekking heeft op een persoon van het vrouwelijk geslacht:

  • Het meisje gaat met haar vriendinnen naar een feestje.
  • Het mens weet niet waar ze het over heeft.

Zouden we de grammaticale regels strikt toepassen in bovenstaande zinnen dan zouden we eigenlijk moeten schrijven:

  • *Het meisje gaat met zijn vriendinnen naar een feestje.
  • *Het mens weet niet waar het het over heeft.

Deze zinnen zijn weliswaar grammaticaal, maar doen toch vreemd aan, juist omdat we weten dat de pronomina in kwestie hier uitdrukkelijk betrekking hebben op een persoon van het vrouwelijk geslacht (gender). Desalniettemin verwijzen ze strikt genomen naar een zelfstandig naamwoord met een onzijdig genus.

Tot slot maken de volgende voorbeelden nog eens goed duidelijk wat het verschil tussen genus en gender inhoudt:

  • Een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest.
  • Wil de persoon die zijn auto op de stoep heeft geparkeerd zich melden bij de portier?

Uiteraard slaat het woord mens in de eerste voorbeeldzin niet alleen op het mannelijk deel van de mensheid, voor het vrouwelijk deel geldt ongetwijfeld evengoed dat het het meest lijdt door het lijden dat het vreest. Het persoonlijk voornaamwoord hij verwijst dan ook niet zozeer naar iemand in de werkelijkheid als wel naar het woord mens, dat nu eenmaal een mannelijk genus heeft. Waar het het genus van een woord betreft, moeten we de aanduidingen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig dan ook vooral niet al te letterlijk nemen; ze hebben niets te maken met het gender van de personen in de werkelijkheid naar wie die woorden eventueel verwijzen. Ook woorden die verwijzen naar zaken die helemaal niets te maken hebben met personen of zelfs maar levende wezens hebben een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig genus. Zo is de stoel mannelijk, de machine vrouwelijk en het bed onzijdig. Veel woorden zijn zowel mannelijk als vrouwelijk: de tafel, de zon , de maan, de lamp enz.

Onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgen altijd het lidwoord het, maar aan zelfstandige naamwoorden die het lidwoord de krijgen is vaak niet te zien of ze mannelijk, vrouwelijk dan wel beide[1] zijn. Dat zou je dan toevallig moeten weten of je moet het opzoeken in bijvoorbeeld Het Groene Boekje (of online op woordenlijst.org). Alleen sommige vrouwelijke woorden zijn als zodanig te herkennen:  woorden op -de, -te, -heid, -ij, -ing, -ie, -theek, -teit en -nis zijn, enkele uitzonderingen daargelaten, vrouwelijk. Het lijkt er dus sterk op dat de zogenaamde ‘mannelijke’ woorden eigenlijk tot de algemene of ‘neutrale’ categorie behoren en de vrouwelijke woorden tot de bijzondere of ‘genderspecifieke’ categorie. Dit wordt nog eens bevestigd wanneer we naar beroepsnamen kijken: de directeur of rector van een school kan in het dagelijks taalgebruik net zo goed een man als een vrouw zijn, terwijl de directrice of rectrix alleen maar een vrouw kan zijn; ook met de woorden leraar, schrijver, kapper en buschauffeur kan evengoed een vrouw als een man worden aangeduid – ze zijn genderneutraal – terwijl met de woorden lerares, schrijfster, kapster en buschauffeuse alleen maar op iemand van het vrouwelijk geslacht kan worden gedoeld. Ik zou zelfs zo ver willen gaan te stellen dat ook beroepsnamen die eindigen op –man, zoals brandweerman, stuurman en groenteman, in beginsel genderneutraal zijn. Dat veel van de beroepen die met deze beroepsnamen worden aangeduid tot nog niet zo heel lang geleden vooral door mannen werden uitgeoefend doet daar niets aan af, maar heeft er wellicht wel toe geleid dat de uitgang –man vooral geassocieerd wordt met personen van het mannelijk geslacht. Naar zijn oorsprong heeft het woord man naast de betekenis persoon van het mannelijk geslacht ook de betekenis mens (en verder ook men, iedereen, vgl. het Duitse man). In het volgende voorbeeld heeft man die laatste betekenis:

  • Het enorme cruiseschip is met man en muis vergaan.

Het moge duidelijk zijn dat hier niet bedoeld wordt dat alleen personen van het mannelijk geslacht op het schip vergingen; hier wordt met man bedoeld dat iedereen op het schip verging, vrouwen evengoed als mannen.

De taalfeiten zoals hierboven uiteengezet ondersteunen mijns inziens mijn vermoeden dat de Nederlandse pronomina die men gewoonlijk ‘mannelijk’ noemt naar hun aard en gebruik neutraal zijn. Dat er geen pronomina zijn voor genderneutralen of dat de taal in veel van de bovengenoemde voorbeelden seksistisch zou zijn, berust op een misvatting – een misvatting die waarschijnlijk het gevolg is van een gebrek aan taalkundig inzicht en doorgeslagen feminisme[2].

In de inleiding hintte ik er al op dat de misvatting is gelegen in het verwarren van genus en gender. Genus is het “geslacht” dat aan woorden wordt toegeschreven, nl. mannelijk en/of vrouwelijk en onzijdig; gender is het geslacht dat aan mensen wordt toegeschreven op basis van genetische kenmerken, of dezer dagen ook: het geslacht waarmee een individu zichzelf identificeert . Hoewel de woorden genus en gender etymologisch onmiskenbaar met elkaar verwant zijn, is met eerder genoemde voorbeelden aangetoond dat er bepaald geen één-op- één relatie is tussen de twee begrippen; eerder is er slechts sprake van een zeer beperkte overlap, namelijk slechts in die gevallen waarin woorden gebruikt worden om concrete personen mee aan te duiden. Genus heeft dus welbeschouwd maar heel weinig te maken met het geslacht of gender van mensen – mannen, vrouwen en alles wat daar tussenin zit. Zo zagen we dat het woord stoel mannelijk is, terwijl aan het object stoel toch geen specifiek mannelijk eigenschappen zijn toe te schrijven. Het woord machine is vrouwelijk, zagen we, maar wat is er vrouwelijk aan een machine als object? En wat te denken van al die woorden die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn? Of woorden die abstracte begrippen aanduiden? Wat is er specifiek mannelijk aan angst of vrouwelijk aan ruzie? Al dergelijke voorbeelden maken een eventuele correspondentie tussen genus en gender wel erg ingewikkeld, om niet te zeggen vergezocht.

Kortom, taal discrimineert niet naar gender en is derhalve niet seksistisch. Mocht er al sprake zijn van seksisme in de taal – wat mijns inziens niet het geval is – dan toch zeker in het voordeel van de vrouw: vrouwen hebben hun eigen specifieke verwijswoorden en uitgangen in de taal, mannen niet. En wat betreft al die personen die zich niet herkennen in het klassieke genderonderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk, zij kunnen zonder bezwaard gemoed gebruik maken van de neutrale pronomina hij, hem en zijn.

[1] NB. Veel Nederlandse zelfstandig naamwoorden zijn tweeslachtig, oftewel mannelijk en vrouwelijk tegelijk. Echte tweeslachtigheid komt bij mensen niet voor!

[2] NB. De genderdiscussie is nog geen vijftig jaar oud!

2 gedachten over “Genus versus gender – een (feministische?) misvatting”

  1. Ha Anne,

    Ik vind je stuk echt erg sterk en beslist enorm actueel. Maar, tegelijk moet ik zeggen, dat de voorbeelden die je geeft, juist een bewijs lijken te zijn van het feit dat taal seksistisch is in zichzelf. Ik geloof helemaal niet in de neutraliteit van de pronomina hij, hem en zijn, maar zie er eerder een bevestiging in dat taal in twee van de drie (tegenwoordig negen of zoiets) gevallen kiest voor een vorm die toch algemeen gezien wordt als mannelijk, ook als is dat technisch (taalkundig) gezien niet zo. Kortom, als het niet uitmaakt, laten we het maar (naar algemeen (neutraal) inzicht) mannelijk klinken, in plaats voor daadwerkelijke neutraliteit of algemene inclusiviteit te kiezen. Hier ligt wellicht voor taalkundigen in deze tijd een mooie taak.

    Ik heb hierbij een eenvoudig voorbeeld. Mijn leraar Duits (Cremers heette hij, Sint Ursula in Horn) op de middelbare school had een foefje, om ons te helpen bij wat het uitmaken welke mannelijke of vrouwelijke zelfstandige naamwoorden er bestaan een rol speelt. Hij zei dan: “Het is mannelijk, want het is lekker.” Dat zou nu absoluut als compleet idioot seksistisch worden beschrouwd, die leraar zou zich in deze moderne tijden beslist niet hebben kunnen handhaven! Maar, het gekke is, dat die vent gewoon een goed punt had! Taal is intrisiek seksistisch, omdat de maatschappij die hem (haar?) voortbrengt intrinsiek seksistisch is! Dat wil dus zeggen dat positieve zaken cultureel historisch gestuurd als mannelijk werden beschouwd, en zaken met een negatieve connotatie op dezelfde wijze als vrouwelijk (probeer dat maar eens uit met wat woorden, “lunatic” is er één van). Je komt er niet mee weg taal als een technisch neutraal ontwikkeld medium te beschouwen, taal is dat beslist niet! Het is feitelijk een drogredenering.

    Ik ben enorm benieuwd naar je reactie! Deze kunsthistoricus kan niet wedijveren met daadwerkelijke kennis op taalkundig gebied, dus brandt mij af, please….

    Hartelijke groet,

    Pieter

    1. Ha Pieter,

      Leuk dat je hebt gereageerd op mijn essaytje over gebruik van pronomina met betrekking tot gender. Dank daarvoor! Ik ben het weliswaar met je eens dat de pronomina hij, hem en zijn over het algemeen door de doorsnee taalgebruiker als mannelijk worden gezien, maar dat iedereen dat denkt, wil nog niet zeggen dat het ook feitelijk juist is. Je reactie wekt dan ook de indruk dat je de portee van mijn essay gemist hebt. Die is namelijk dat je het geslacht van woorden niet zomaar (één op één) kunt koppelen aan het geslacht van levende wezens. Dat kun je bijvoorbeeld zien aan de onzijdige zelfstandig naamwoorden en aan de vele woorden die tweeslachtig (zowel mannelijk als vrouwelijk) zijn.

      Je schrijft: “als het niet uitmaakt, laten we het maar (…) mannelijk klinken.” Ik vraag me af wie je precies met dit “we” bedoelt. Weliswaar is het niet onwaarschijnlijk dat de geslachten van woorden in een heel ver verleden bedacht zijn naar analogie van de geslachten in de levende natuur, maar ik betwijfel ten zeerste of die relatie bij de meeste zelfstandig naamwoorden nog altijd als zodanig wordt ervaren: wat in godes naam is er mannelijk aan bijvoorbeeld een stoel?! Belangrijker nog: als je ervan uitgaat dat de geslachten van woorden naar analogie van de geslachten in de levende natuur zijn gevormd, dan is dat mensenwerk: de “we” in het citaat uit jouw reactie duidt naar ik mag aannemen op mensen – dat zou dan eventueel die mensen seksistisch maken, niet de taal zelf! (En ja, vroegere samenlevingen waren vanuit de huidige optiek zonder meer zo seksistisch als de pest.)

      Dat verhaal van die leraar Duits van jou is natuurlijk volslagen flauwekul. En nee, hij heeft in het geheel geen punt. Dat zal ik zo uitleggen. Maar eerst de uitspraak: “Het is mannelijk, want het is lekker.” Die is onzinnig om twee redenen: ten eerste is wat lekker is nogal subjectief, m.a.w. wat de een lekker vindt, hoeft de ander nog niet lekker te vinden; ten tweede zijn er voorbeelden genoeg te bedenken die het tegendeel bewijzen. Zo spreekt men vaak van lekker weer; het woord weer is onzijdig, niet mannelijk. Het woord liefde – misschien niet zozeer iets lekkers, als wel iets moois en aangenaams – is vrouwelijk. Zelf ben ik dol op pruimen, vooral als ze lekker sappig zijn. Het woord pruim is in het Nederlands tweeslachtig, maar in het Duits (die Pflaume) is het vrouwelijk. Toch heeft die leraar volgens jou een punt: “Taal is intrinsiek seksistisch, omdat de maatschappij die hem (haar?) voortbrengt intrinsiek seksistisch is.” Dat lijkt me een innerlijk tegenspraak: als de taal intrinsiek seksistisch is, dan wil dat zeggen dat het seksisme in de taal niet beïnvloed is door externe factoren, terwijl jij expliciet, nota bene in dezelfde zin, stelt dat de taal seksistisch is omdat de maatschappij seksistisch is – een externe factor dus. Nog afgezien van het voorgaande berust dat verhaal van die leraar Duits van jou op een dubbele drogreden: ten eerste doe je een vals beroep op autoriteit (waarom zouden we die leraar Duits van jou geloven?); ten tweede berust je argument (impliciet) op een overhaaste generalisatie (sommige woorden die iets “lekkers” aanduiden zijn mannelijk, dus geldt dat voor alle woorden die iets “lekkers” aanduiden – strikt genomen wordt de uitspraak überhaupt niet onderbouwd, omdat je/je voormalige leraar Duits geen voorbeelden geeft; jij zelf geeft één enkel voorbeeld, namelijk het niet-Nederlandse woord lunatic. NB. Het Nederlandse zelfstandig naamwoord gek is mannelijk).

      Tot slot jouw opmerking: “Je komt er niet mee weg taal als een technisch neutraal ontwikkeld medium te beschouwen, taal is dat beslist niet!” Je noemt dat een drogreden, maar je onderbouwt dat verder niet. Bovendien val je een bewering aan die ik in mijn stuk in het geheel niet heb gedaan. Sterker nog: in de tweede alinea van mijn stuk kun je lezen: “Niet alle taalveranderingen verlopen echter even spontaan. Ik denk hierbij vooral aan de verschillende cultureel-maatschappelijke taalveranderingen waarvan we het afgelopen decennium getuige hebben kunnen zijn.” Met andere woorden, ik erken dat cultureel-maatschappelijke veranderingen soms hun weerslag in de taal vinden. Maar intrinsiek – omdat woord ook maar eens te gebruiken – is de taal wel degelijk neutraal, de taalgebruiker is dat echter niet.

      Hartelijke groet,

      Anne

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.