Romantiek in de polder

De huidige, ondertussen al maanden durende discussie over het al dan niet bijvoeren van quasi-wilde dieren in het natuurgebied de Oostvaardersplassen is een uitnemend voorbeeld van hoe het romantische gedachtegoed doorwerkt in onze tijd – niet alleen omdat het idee van ‘de natuur z’n gang laten gaan’ een puur romantische gedachte is, maar ook omdat de voorstanders van het bijvoederen van de dieren in het natuurgebied evengoed blijk geven van een romantische ziel.

Misschien wel het belangrijkste kenmerk van het romantische gedachtegoed is de onvrede met de eigen werkelijkheid, het eigen hier-en-nu – een onvrede die voortkwam uit verzet tegen de in de ogen van de romantici kille rationaliteit van de Verlichting in de achttiende eeuw. Om uitdrukking te geven aan zijn onvrede wil de romanticus vluchten uit de werkelijkheid, uit het eigen hier-en-nu dus, en daarom vlucht hij in het gevoel, in de verbeelding, in de kunst,  in het (al dan niet geïdealiseerde) verleden en in de natuur. Zo wordt het verlangen naar de natuur – voor het eerst als romantisch aangeduid door de Zwitserse denker Jean-Jacques Rousseau (1712 – 1778) – een van de hoofdkenmerken van de Romantiek, waarbij natuur symbool staat voor onschuld, voor het goede, omdat het (nog) niet  is  aangetast door de onverbiddelijke rationaliteit van de mens, die grote vernietiger van al het schone, onschuldige en goede.

De Nederlandse overheid, vertegenwoordigd door Staatsbosbeheer, is tegen het bijvoederen van dieren in de Oostvaardersplassen. Het voornaamste argument dat hierbij wordt aangevoerd, is dat de natuur zijn gang moet gaan in dit natuurgebied. “Natuurlijke processen zijn leidend in de Oostvaardersplassen, maar dat betekent niet dat wij niets doen. In het Managementplan Oostvaardersplassengebied staat het beheer beschreven t.a.v. monitoring, waterbeheer, populatiebeheer en het beheer van de grote zoogdieren. De natuur in de Oostvaardersplassen staat zoveel mogelijk op eigen benen,” zo is te lezen op de website  van Staatsbosbeheer. Het romantische “terug naar de natuur” is evident aanwezig in deze formulering van het beleid van Staatsbosbeheer, waarbij het “terug” de uitdrukkelijke betekenis heeft van een (romantisch) verlangen naar iets dat er niet meer is, nl. oorspronkelijke natuur. Het oorspronkelijk gecultiveerde landschap – de Oostvaardersplassen is ingepolderd land, door het handelen van mensen onttrokken aan de zee – moet worden “teruggegeven aan de natuur”, heet dat dan.

Tegelijkertijd moeten de natuur en de natuurlijke processen wel “gemanaged” worden, bijvoorbeeld door de dierenpopulatie te reguleren door dieren af te schieten  – zodat de natuur toch altijd ingekaderd blijft in het gecultiveerde landschap. Het feit dat er hekken om de Oostvaardersplassen staan maakt deze inkadering letterlijk tastbaar. Ook de zogenaamde grote grazers in de Oostvaardersplassen getuigen uitdrukkelijk van natuurmanagement: het konikpaard is geen ras dat oorspronkelijk uit Nederland komt en het heckrund is überhaupt geen natuurlijk ras, maar het resultaat van het romantische ideaal een “wild” runderras te fokken. Zie hier de paradox van de hedendaagse romantiek: het romantische verlangen keert zich tegen de realiteit van het hier en nu (verlangen naar een ongerepte natuur in Nederland terwijl een dergelijke natuur allang verdwenen is), maar in de poging dit verlangen te realiseren, het object van verlangen te verwerkelijken, wordt een kunstmatige werkelijkheid in het leven geroepen waaraan de romantische ziel nu juist probeerde te ontsnappen. In dat laatste onderscheidt zich de contemporaine romantiek van die van de negentiende eeuw. De hedendaagse romantiek gaat gepaard met postmoderne ironie.

De romantiek van de voorstanders van het bijvoederen van de dieren in de Oostvaardersplassen wordt gekenmerkt door sentiment en ressentiment. Bij deze dierenactivisten is geen spoor van postmoderne ironie te vinden: met hun doorgeslagen dierenliefde zijn zij door en door romantisch – niet zozeer omdat zij verlangen naar een oorspronkelijke natuur, hoewel dat op de achtergrond ongetwijfeld ook een rol speelt, maar vooral omdat ze zich afzetten tegen de harde realiteit van de natuur (ressentiment), omdat ze overlopen van gevoelens van medeleven met die arme dieren en omdat ze geloven in de zuiverheid en de onschuld van de natuur, die zo aansprekend worden verbeeld door de bambi-ogen van de herten in het natuurreservaat (sentiment). De dierenactivisten vinden het een schande dat er dieren van honger omkomen, waarbij ze – mijns inziens terecht – opmerken dat in de Oostvaardersplassen geen sprake is van een echte natuur omdat de dieren die met de hongerdood bedreigd worden zich niet buiten het natuurreservaat kunnen verplaatsen om elders op zoek te gaan naar voedsel. Echter, de natuur – de échte natuur – is wreed, ook als er geen hekken omheen staan. Bovendien is er, zoals reeds gezegd, in Nederland geen oorspronkelijke natuur meer; herten die zich buiten de hekken van het reservaat begeven, zijn een gevaar voor mens én dier. De dieren maar eindeloos blijven bijvoederen is ook geen optie, omdat de populatie dan al snel zo groot zou zijn dat de dieren elkaar onder de voet zouden lopen. Kortom, het dierenleed is onafwendbaar. En de dierenactivist – zo vol van gevoel – lijdt met de dieren mee. In zijn gevoeligheid betoont hij zich een ware romanticus.

Vergeleken bij de dierenactivist is de natuurbeheerder die namens de overheid optreedt – mede dankzij de eerdergenoemde postmoderne ironie – een kille rationalist. De natuurbeheerder is een romanticus omdat hij – tegen beter weten in – verlangt naar een oorspronkelijke natuur, waarvan hij eigenlijk wel weet dat die onherroepelijk verloren is gegaan. De dierenactivist is een romanticus omdat hij zich verzet tegen de in zijn ogen kille rationaliteit van de natuurbeheerder en juist zijn gevoel laat spreken en daarbij de natuur en de dieren die daar in leven idealiseert tot een sprookjesbos. (Niet voor niets werden  sprookjes tijdens de Romantiek een populair genre.) Opvallend hierbij is dat sommige activisten meer meevoelen met dieren dan met hun eigen soortgenoten, getuige de bedreigingen aan het adres van natuurbeheerders zoals boswachters. In deze gevallen verwordt romantiek tot decadentie, te weten een verval van moraal.

De discussie over het al dan niet bijvoeren van dieren in de Oostvaardersplassen is vooral een romantische  discussie, ofwel een discussie tussen verdeelde (en verdoolde) romantische  zielen. Deze romantische zielen keren zich tegen de werkelijkheid van hun eigen hier-en-nu en vluchten – hetzij in de natuur, hetzij in gevoelens. De lezer zal zich ondertussen wellicht  afvragen of hij hier iets van moet vinden. Uiteraard is dat aan de lezer zelf. Desalniettemin geef ik hem graag enkele overwegingen mee. Je zou je kunnen afvragen in hoeverre de romantische vlucht uit de werkelijkheid een zinvolle strategie is met het oog op een vol en zinvol leven. Zal de realiteit de vluchteling uiteindelijk niet  inhalen? Aan de andere kant geeft de romantische ziel misschien wel juist wat schoonheid  aan het leven en kunnen we de soms onaangename werkelijkheid daardoor wat beter verdragen. Wie zou er een verbod op dromen willen instellen?

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.