Darwinistische semantiek

Op dit moment voltrekt zich een semantische verandering waarvan ik meen dat die zijn weerga in de geschiedenis niet kent. Ik doel op het verdwijnen van het traditionele onderscheid tussen man en vrouw. Sinds mensenheugenis werd dit onderscheid gemaakt op basis van het geslacht en het was algemeen geldend voor het hele dierenrijk, inclusief de mens. Sinds enkele decennia lijkt daar een ander criterium bij te zijn gekomen, namelijk het gevoel een mannetje of een vrouwtje of geen van beide te zijn. Dat men in dit geval liever spreekt van gender dan van geslacht doet niets af aan de genoemde semantische verandering. Het gaat hier tenslotte om dat wat mannelijk of vrouwelijk is. De verandering behelst juist een verschuiving van het criterium van geslacht naar gender – een overigens nogal vage term in het Nederlands die ontleend is aan het Engels en in die taal niets meer of  minder dan geslacht betekent. Waar het mij om gaat is de betekenisverandering: het traditionele onderscheid tussen man en vrouw behelst een exclusieve tegenstelling – je bent of helemaal man of helemaal vrouw, maar niet een beetje van het één en een beetje van het ander – terwijl het nieuwe onderscheid tussen man en vrouw, op basis van gender, een graduele tegenstelling is – je kunt deels mannelijke, deels vrouwelijke eigenschappen hebben, heel mannelijk of vrouwelijk zijn of alle mogelijke gradaties daartussenin. Wat mij fascineert is hoe een dergelijke verschuiving van exclusief naar gradueel heeft kunnen plaatsvinden. Welke krachten zijn van invloed (geweest) op deze semantische aardverschuiving? Merk op dat de betekenisverandering niet zozeer de woorden man en vrouw betreft, maar juist het onderscheid tussen man en vrouw. Hierbij wil ik er nog op wijzen dat juist in het onderscheid überhaupt betekenis opkomt. In het onderstaande zal ik betogen dat het bij de hier beschreven semantische verandering gaat om een evolutionair, darwinistisch proces en ik wil hier dan ook een aanzet geven voor een darwinistische semantiek.

Spreken over taal is een hachelijke onderneming omdat iedere taaluiting zich altijd al ophoudt in een semantische speelveld. Zodra ik begin te spreken krijgen mijn uitingen betekenis, of ik die nu bedoel of niet. Er is echter geen één-op-éénrelatie  tussen taal en betekenis: enerzijds kan een taaluiting meerdere betekenissen hebben, anderzijds kunnen we betekenis toekennen, d.w.z. iets als betekenisvol ervaren, zonder dat we die betekenis ook meteen in taal kunnen uitdrukken. Denk hierbij aan gezichtsuitdrukkingen, aanrakingen en allerlei beelden die ons op  de een of andere manier iets zeggen (bijv. emoticons). Betekenis is dus niet per se taalgebonden, maar een taal zonder betekenis is een contradictio in terminis. Hoewel er dus niet-talige betekenisvolle uitdrukkingen bestaan, zal ik mij hier beperken tot talige uitdrukkingen en dan nog in het bijzonder op woorden en hun betekenissen. Toch wil ik eerst een poging doen om te schetsen hoe prelinguale betekenis tot stand zou kunnen komen – paradoxaal genoeg zie ik mij genoodzaakt dit middels geschreven taal te doen – om vervolgens uiteen te zetten hoe evolutionaire processen een rol spelen bij de ontwikkeling van betekenis in talige uitdrukkingen (i.c. woorden).

In den beginne was er niets. Nou ja, niets… er was misschien van alles, maar in dat alles viel niets te onderscheiden. Er was niets dan chaos. En deze chaos was volslagen betekenisloos. Iets onderscheidt zich pas van de chaos als iets als iets wordt waargenomen. Betekenis komt op als iets geïdentificeerd wordt als iets. Vandaar dat juist het onderscheid tussen man en vrouw bepalend is voor de betekenis van de twee begrippen.

Stel je voor dat je op een zeker moment wakker wordt in een grot. Als je je ogen opent, zie je niets; alles blijft even duister en zwart als toen je je ogen nog gesloten had. Je hoort ook niets en je voelt slechts de harde ondergrond waarop je ligt; verder is er slechts een lege ruimte die je omgeeft. Dan voel je toch iets: naast je ligt een voorwerp dat je meent te herkennen als een zaklamp. Je pakt het voorwerp dat inderdaad een zaklamp blijkt te zijn en knipt het aan. Wat je ziet is een grote ruimte die omgeven is door iets wat op steen lijkt. Ergens in de verte zie je een zwart gat; je vermoedt dat hier een opening is, een doorgang naar wellicht een andere ruimte. Voordat je het weet ben je volop  aan het interpreteren: door dat wat je ziet, probeer je je omgeving te ordenen in categorieën die je al kent: steen, zwart gat, opening, ruimte. Alles wat je eigenlijk identificeert is ruimte en “harde” materie. Het is niet nodig dat je deze “categorieën” ook “ruimte” en “materie” noemt. Waar het omgaat is dat je ze kunt onderscheiden. Met dit onderscheid wordt betekenis geboren. Door ruimte kun je je bewegen, door materie niet. Dit onderscheid zul je je snel eigen maken, ook als je dat nog niet wist. Dit leer je door te ervaren: in dit geval zie je dat de ruimte om je heen niet alleen licht doorlaat, maar ook jouw lichaam, terwijl de materie (de muren, de grond) je lichaam niet doorlaat en zover je kunt zien ook geen licht. Wat nu betekent het iets te “ervaren”? Je zintuigen krijgen prikkels, bijvoorbeeld weerstand van de materie. Je lichaam zakt niet door de grond en wanneer je hand een muur betast, geeft de muur niet mee. Vanaf het allereerste moment dat je een dergelijke ervaring opdoet, ontstaat betekenis: een wisselwerking tussen jou en je omgeving. Deze wisselwerking wordt mede mogelijk gemaakt door het geheugen, de mentale kracht om de ervaring op te slaan,  vast te houden en weer op te roepen als dat te pas komt. Ervaren wordt dus pas mogelijk door het samenspel van zintuiglijke prikkels en het geheugen. Het geheugen legt de prikkels als het ware vast, zoals een foto een beeld vastlegt. De prikkels laten een afdruk achter, een kopie. Met deze afdruk vindt dus een mimetische verdubbeling plaats (in mijn voorbeeld de weerstand van materie), een verdubbeling van de weerstand die de zintuigen ondervonden toen ze op materie stuitten. In deze verdubbeling (de inprenting in geheugen) komt betekenis op. Dankzij deze verdubbeling is het mogelijk iets als iets te identificeren, bijv. ondoordringbaar als ondoordringbaar (dat wil zeggen: materie die ondoordringbaar is door andere materie), alsook om onderscheid te maken, bijv. doordringbaar versus ondoordringbaar.

Betekenis ontstaat dus door identificatie en replicatie, door mimesis. Iets verschijnt als iets en in dit ‘als’ ligt het onderscheid waarin betekenis opkomt. Met betekenis bedoel ik de minimale, enkelvoudige connotatie (ook wel intensie genoemd) die een woord (of morfeem) kan hebben. (Dit ter onderscheiding van betekenis als denotatie (extensie), waarbij betekenis direct verwijst naar een buitentalig object in de werkelijkheid.) Ik kies voor het woord connotatie voor “betekeniselement” omdat “connotatie” recht lijkt te doen aan de bepalende factor van het gebruik van woorden en betekenissen (het taalgebruik). Eén woord kan vele connotaties hebben. Zo’n minimale, enkelvoudige connotatie verhoudt zich tot taal als een gen tot een levend organisme, waarbij opgemerkt dient te worden dat taal zich gedraagt als een levend organisme: ten eerste zijn talen de “dragers” van connotaties; daarnaast zijn talen ook voortdurend aan verandering onderhevig, kunnen ze groeien of op den duur uitsterven.

De kernbegrippen van de evolutietheorie zijn replicatie, variatie (mutatie) en (cumulatieve, natuurlijke) selectie. Betekenis bestaat bij de gratie van replicatie, een primaire verdubbeling die plaatsvindt in het als(of), de identificatie van iets als iets. Menselijke taal lijkt bij uitstek geschikt om een dergelijke identificatie te laten plaatsvinden. (Net zoals God sprak – en het was er.) Vervolgens worden betekenissen, oftewel connotaties doorgegeven via de taal. Ook dit is een vorm van replicatie. Bij dit doorgeven kunnen er aberraties in de betekenis ontstaan, kopieerfouten: er is variatie in de connotaties. Sterke betekenissen overleven, zwakke betekenissen verdwijnen: Er is sprake van selectie. De vraag is of je in dit geval van natuurlijke selectie kunt spreken. Ik vermoed dat het juist om culturele selectie gaat, waarbij cultuur het zogenaamde fitnesslandschap van de taal is: tussen taal en cultuur vindt een voortdurende terugkoppeling plaats. Simpel gezegd: betekenis komt op in verschil (onderscheid) en herhaling (het mimetische principe).

Wat betekent het bovenstaande nu voor de gesignaleerde betekenisverandering in het onderscheid tussen man en vrouw? Welke connotaties hebben de toets der culturele kritiek doorstaan en welke juist niet? Als mijn darwinistisch-semantische hypothese klopt, zullen die connotaties hebben overleefd en sterker geworden zijn die het beste passen bij en zich het best aanpassen aan het huidige culturele landschap dat wordt vormgegeven door behoeften van de mensensoort; connotaties die niet beantwoorden aan dat culturele landschap zijn gedoemd te verdwijnen.

Oorspronkelijk bestond tussen de woorden man en vrouw geen exclusieve tegenstelling. Het woord man betekende oorspronkelijk niet alleen maar ‘man/mannelijk/van het mannelijk geslacht’ en was dus niet exclusief de drager van de betekenisinhoud ‘man/mannelijk/van het mannelijk geslacht’; het had een algemene betekenis ‘mens’ en een bijzondere betekenis ‘man’. Die algemene betekenis zien we soms nog terug in uitdrukkingen als “iets aan de man brengen”, “op de man af vragen” en “met man en muis vergaan”. In de middeleeuwen werd man ook wel gebruikt als meervoud, in bijvoorbeeld “onder den man”, wat “onder de mensen” betekent. Ook in een woord als “bemannen” wordt de connotatie ‘mens’ overgedragen. Het neologisme “bemensen” is dus eigenlijk overbodig. De connotaties ‘man’ en ‘mens’ worden dus  beide overgedragen door hetzelfde woord “man”. Taalgebruikers die dit woord bezigen zorgen voor de replicatie. Feministen die menen dat de taal hen middels dergelijke woorden en uitdrukkingen op negatieve wijze discrimineert zitten er glad naast. Het zijn eerder de mannen die hier gediscrimineerd worden: vrouwen zijn door de taal toebedeeld met een eigen woord, terwijl mannen het woord dat hun geslacht moet aanduiden, moeten delen met alle mensen. Dat een woord als bemensen ondertussen toch volledig is ingeburgerd heeft alles te maken met het culturele verschijnsel dat vrouwen met name in de afgelopen honderd jaar zelfbewuster zijn geworden en daardoor een stevigere maatschappelijke positie verworven hebben dan daarvoor het geval was. Het culturele landschap is dus veranderd en de taal heeft beantwoord aan deze verandering: enerzijds door een nieuw woord op te werpen – bemensen – dat (beter) beantwoordt aan het veranderde culturele landschap, anderzijds door de connotatie ‘mens’ af te scheiden van het woord man, omdat de dubbelzinnigheid van dat woord niet langer aansluit bij onze (culturele) opvattingen over het onderscheid man-vrouw.  De polysemie – meerdere connotaties – zouden we kunnen opvatten als variatie. Culturele selectie heeft er uiteindelijk toe geleid dat de connotatie ‘mens’ het heeft afgelegd tegen de connotatie ‘van het mannelijk geslacht’.

Ten slotte keer ik terug naar de verandering in het onderscheid man-vrouw uit de inleiding. Wat is er gebeurd dat het onderscheid van exclusief is overgegaan naar gradueel? In het exclusieve onderscheid was het woord man drager van een (sterke) biologische connotatie als ‘mannelijk geslacht’ (simpelweg: een penis tussen de benen) en, sinds de ontdekking van chromosomen zo’n honderd jaar geleden, ‘XY-chromosomen’ en het woord vrouw van een biologisch connotatie als ‘vrouwelijk geslacht’ (simpelweg: een vagina tussen de benen) en ‘XX-chromosomen’. Hoewel het onderscheid primair gebaseerd is op biologische kenmerken die tot voor kort beslissend waren voor de ‘kernbetekenis’ van respectievelijk de woorden man en vrouw, dragen deze woorden al sinds mensenheugenis allerlei andere, zwakkere connotaties met zich mee. Denk aan ‘kracht’, ‘baardgroei’, ‘dominant’, ‘prestatiedrang’, ‘ambitie’, ‘logisch denken’ enz. (man) en ‘zwakte’, ‘schoonheid’, ‘overgave’, ‘zorg’, ‘kwetsbaarheid’, ‘vruchtbaarheid’ enz. (vrouw). Veel van deze connotaties zijn sociaal van aard; ze zijn ingebed in het sociaal-culturele (betekenis)landschap. Hoewel de sterke connotaties die de geslachtskenmerken beduiden niet zozeer zwakker zijn geworden, zijn de zwakkere connotaties de afgelopen honderd jaar sterker geworden (ongetwijfeld onder invloed van het krachtige betekeniscomplex van het romantische gedachtegoed waarin aan gevoelens meer betekenis wordt toegekend dan aan het rationele verstand). Onder invloed van ontwikkelingen zoals de opkomst van de psychologie (wederom een geesteskind van de Romantiek, dat overigens zelf ook een betekeniscomplex is dat zeer succesvol is gebleken) kregen mensen meer aandacht voor sociale aspecten van het mens-zijn. De aanvankelijk zwakke connotaties van de woorden man en vrouw vielen de afgelopen eeuw zogezegd in vruchtbare aarde: ze schikten zich goed naar het huidige cultuurlandschap; ze pasten goed in de culturele niche van het moment en kregen daarom de kans sterker en dominanter te worden, en om zich te verspreiden onder taalgebruikers. De aanvankelijk zwakke  connotaties – de abberaties die aanvankelijk slechts meeklonken in het achtergrondkoor van de sterke connotatie van het geslacht – vermenigvuldigen zich dus onder taalgebruikers, m.a.w. er vindt replicatie plaats. Op het moment dat steeds meer van die taalgebruikers connotaties als ‘kracht’, ‘dominantie’, ‘prestatiedrang’, ‘ambitie’ enz. associëren met het woord man en dat woord ook met die betekenisconnotatie gaan gebruiken, verandert de betekenis van het woord man. De woordbetekenis past zich aan aan het gebruik. Er is dus sprake van terugkoppeling: het woord man draagt zelf betekenissen (connotaties) met zich mee die aanvankelijk zwak zijn – het zijn eigenlijk afwijkende connotaties met een geringe overlevingskans – en het dagelijkse taalgebruik niet domineren; dan verandert er iets in de cultuur en vinden taalgebruikers de aanvankelijk zwakke connotaties passen bij hun gewijzigde opvattingen over wat een man is, de culturele selectie. De zwakke connotaties worden sterk en de dominante, sterke betekenis van het woord man is gewijzigd. De connotatie ‘geslacht’ verdwijnt naar de periferie. In tegenstelling tot ‘geslacht’ zijn ‘kracht’, ‘dominantie’, ‘prestatiedrang’, ‘ambitie’ enz. echter connotaties die een relatieve betekenisinhoud hebben: geslacht heeft maar twee opties (of drie als je tweeslachtig ook meetelt), nl. mannelijk (penis, XY-chromosoom) of vrouwelijk (vagina, XX-chromosoom) – geslacht heeft dus een absolute betekenis – terwijl ‘kracht’, ‘dominantie’, ‘prestatiedrang’, ‘ambitie’ enz. relatief zijn. Dit heeft ermee te maken dat geslachtskenmerken objectief waarneembaar lijken te zijn (je kunt ze aanwijzen), terwijl bijvoorbeeld dapperheid, prestatiedrang en ambitie dat niet zijn. Uiteraard geldt een parallelle ontwikkeling voor het woord vrouw en zijn betekeniscomplex. De nieuwe dominante connotaties van de woorden man en vrouw zijn dus in hoge mate subjectief/relatief, wat ertoe leidt dat de tegenstelling man-vrouw niet langer exclusief is, maar gradueel. Omdat de connotaties die de woorden man en vrouw meedragen sterker of zwakker kunnen zijn en dus gradueel kunnen variëren, kan een mens dus in meer of mindere mate man of vrouw zijn. Het is dan ook denkbaar dat een mens in gelijke mate betekeniskenmerken van man en vrouw heeft – en dus man en vrouw tegelijk is, of geen van beide. Dit zou dan een mogelijke connotatie van het woord genderneutraal kunnen zijn (waarbij we dan voor het gemak maar even vergeten dat gender nog altijd de connotatie  geslacht met zich meedraagt).

Met het bovenstaande heb ik een eerste, nog zeer beperkte aanzet willen geven voor een darwinistische semantiek. Ik heb mij hier beperkt tot woordbetekenissen en heel specifiek tot de betekenis van het onderscheid tussen de woorden man en vrouw. Uiteraard wordt betekenis niet alleen gedragen door woorden, maar ook door kleinere eenheden als morfemen, grotere eenheden als woordgroepen en zinnen (en zelfs hele teksten) en ook door niet-talige uitdrukkingen als beelden. Een verdere uitwerking van een darwinistische semantiek is dan ook geboden. Maar dat betekenis zich ontwikkelt langs darwinistisch evolutionaire lijnen hoop ik met het bovenstaande op z’n minst aannemelijk gemaakt te hebben.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.