Recensie – Mohamed Mbougar Sarr: De diepst verborgen herinnering van de mens

Het mysterie van de literatuur

De diepst verborgen herinnering van de mens van Mohamed Mbougar Sarr is één van de beste romans die ik de afgelopen jaren gelezen heb. (En ik lees er toch minsten twintig per jaar.) Zelden word ik nog zo meegesleept door een boek; ik had soms zelfs moeite om het weg te leggen. Sarr groeide op in Senegal en studeerde literatuur en filosofie in Parijs, waar hij nog steeds woont.

De diepst verborgen herinnering van de mens vertelt het verhaal van een zoektocht: de jonge schrijver Diégane Latyr Faye is sinds zijn jeugd gefascineerd door een boek met de titel Het labyrint der onmenselijkheid, geschreven door een zekere T.C. Elimane, die net als Faye opgroeide in het Afrikaanse Senegal. Het boek is echter nergens meer verkrijgbaar en ook de schrijver ervan is onvindbaar – sterker nog, sinds Het labyrint der onmenselijkheid kort na verschijnen wegens vermeend plagiaat uit de handel werd gehaald, heeft vrijwel niemand meer iets van Elimane vernomen. Bij toeval krijgt Diégane het boek in handen, waarop hij besluit op zoek te gaan naar de auteur of in ieder geval naar zijn geschiedenis. Door deze opzet leest het verhaal een beetje als een detective. Maar dat is zeker niet het enige waarom De diepst verborgen herinnering van de mens een geweldig boek is.

Ten eerste is daar de stijl, die is weergaloos! Zeker in deze tijd waarin korte zinnen – in ieder geval in de Nederlandse literatuur, of wat daar voor door moet gaan – de stijl dicteren, zijn de soms paginalange zinnen van Sarr een verademing. Het zijn juist deze als een boog gespannen zinnen die mij als een pijl door het boek heen jaagden. Er zit ritme in de zinnen, maar ook melodie en kleur. Een willekeurig voorbeeld:

Daarna bespraken we uitgebreid de soms aangename, soms vernederende ambiguïteiten van onze positie als Afrikaanse (of van origine Afrikaanse) schrijvers in de Franse literaire wereld. Enigszins onterecht, en vooral omdat ze een voor de hand liggend, gemakkelijk doelwit vormden, richtten we onze pijlen op onze voorgangers, de vorige generaties Afrikaanse auteurs, die we verantwoordelijk hielden voor het onheil dat ons trof: het gevoel dat we niet in staat waren of het recht niet hadden (dat kwam op hetzelfde neer) te vertellen wat onze afkomst was; daarna betichtten we hen ervan dat ze zich hadden laten vangen door de blik van anderen, een blik als een wespennest, een blik als een vangnet, een blik als een moeras, een blik als een valstrik, een blik die van hen verlangde dat ze authentiek – dat wil zeggen: anders – waren, maar tegelijkertijd ook net als zij – dat wil zeggen: begrijpelijk (of nog anders gezegd: verkoopbaar in het westerse milieu waarin ze zich bevonden).

Wanneer, zoals hierboven, Diégane aan het woord is, is de stijl bij vlagen lyrisch; soms echter is de stijl zakelijker, afhankelijk van wie er op dat moment aan het woord is, want er zijn verschillende stemmen in het boek, elk (tot op zekere hoogte) met een eigen klankkleur.

Dat brengt me op een ander sterk aspect van het boek, namelijk de opzet, de structuur. Hoewel Diégane de centrale verteller in het boek is, is hij zeker niet de enige. Het boek laat zich lezen als een meerkleurig mozaïek (een beetje zoals de kaft van de Nederlandse uitgave), waarbij de stukjes weliswaar van kleur verschillen en sommige stukjes misschien wat belangrijker lijken dan andere, maar die toch samen één samenhangend beeld vormen. De belangrijkste verteller naast Faye is Siga D., ook wel de Spinnenmoeder genoemd, omdat zij zich als een spin in het centrum van het web van het verhaal bevindt. Zij blijkt een nicht (of is het toch een halfzus?) te zijn van de mysterieuze Elimane en zij is het die Faye haar exemplaar van Het labyrint der onmenselijkheid geeft. Dan is er nog een Haïtiaanse dichteres die in Zuid-Amerika een relatie heeft gehad met Elimane en haar verhaal aan Siga D. vertelt. Daarnaast krijgen we recensies van Het labyrint der onmenselijkheid te lezen, een interview, dagboekfragmenten en zogenaamde biografemen (korte biografische beschrijvingen). Dit alles maakt dat je als lezer als het ware zelf deelneemt aan Fayes onderzoek naar de mysterieuze schrijver Elimane; het hele boek is eigenlijk een getuigenis van zijn bevindingen die Diégane aflegt aan de lezer. Al deze losse mozaïekstukjes kun je zelf als lezer samenvoegen, waardoor er langzaam maar zeker een beeld ontstaat van Elimane. Dat beeld blijft echter fragmentarisch; het mozaïek wordt nooit een schilderij, laat staan een foto.

Tot slot is er de thematiek van het boek. Dat Sarrs roman vooral draait om literatuur en wat literatuur vermag is evident. Maar bovenal toont de roman de lezer het mysterie van de literatuur en wil het boek de lezer aansporen zich over te geven aan dit mysterie, zonder het meteen te willen ophelderen en verklaren. Het is juist het mysterie dat de literatuur alsook deze prachtige roman verheft en doet oplichten als een verre ster in de diepste duisternis. Op de achtergrond is ook de zoektocht naar de eigen stem en identiteit van naar Europa geëmigreerde, intellectuele Afrikanen een niet onbeduidend thema in deze roman. Kun je schrijven in een Europese taal, Europeaan zijn, zonder verraad te plegen aan je eigen, Afrikaanse cultuur? Sarr laat beide culturen naast elkaar bestaan in zijn boek en veroordeelt de een noch de ander, maar kritiekloos is hij evenmin. Ook in dit opzicht is het boek uitstekend in balans.

De diepst verborgen herinnering van de mens is zo’n boek waarin alles lijkt te kloppen, waarin alle fragmenten uiteindelijk precies voldoende beeld opleveren om er eenheid in te zien, zodat ook vorm en inhoud een harmonieuze eenheid vormen.

Waar Sarr het personage Elimane ergens in het boek een ‘zwarte Rimbaud’ noemt, zouden we hem we hem zelf wellicht als een Afrikaanse Couperus kunnen betitelen – al heeft hij zo’n vergelijking eigenlijk helemaal niet nodig.

Genus versus gender – een (feministische?) misvatting

Taalverandering is van alle tijden. Meestal verlopen taalveranderingen geleidelijk en spontaan; de meeste taalgebruikers zijn zich niet of nauwelijks bewust van zo’n taalverandering. Een voorbeeld van zo’n verandering is het gebruik van hun (in plaats van zij/ze) als onderwerp. Met dergelijke taalveranderingen is niets mis; levende talen evolueren nu eenmaal net zo goed als levende organismen.

Niet alle taalveranderingen verlopen echter even spontaan. Ik denk hierbij vooral aan de verschillende cultureel-maatschappelijke taalveranderingen waarvan we het afgelopen decennium getuige hebben kunnen zijn. Het gaat dan vaak om woorden die in meer of mindere mate taboe zijn geworden, zoals allochtoon, gehandicapt en neger. Het gebruik van deze woorden wordt door sommige mensen als stigmatiserend ervaren, waardoor zij er een taboe op leggen. Onder invloed van het opkomend genderbewustzijn dreigt nu iets vergelijkbaars te gebeuren met woorden die op de een of andere manier verwijzen naar mensen, in het bijzonder waar het de pronomina (voornaamwoorden) betreft.

Omdat verreweg de meeste taalgebruikers menen dat pronomina onmiddellijk naar de werkelijkheid, i.c. mensen, verwijzen, heeft het idee kunnen postvatten dat er bijvoorbeeld geen voornaamwoorden bestaan voor personen die zichzelf als genderneutraal beschouwen. Veel eerder al meenden vrouwen dat zij werden achtergesteld, omdat in een zin als Iedereen moet doen wat hem goeddunkt het ‘mannelijk’ pronomen hem wordt gebruikt, terwijl het woord iedereen vrouwen toch net zo goed insluit als mannen (evengoed als genderneutralen). Dergelijke overwegingen berusten mijns inziens op een misverstand – een misverstand dat, zo vermoed ik, zijn oorsprong vindt in de derde feministische golf aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. De taal discrimineert namelijk niet naar gender, maar enkel naar genus, d.w.z. niet naar het menselijk geslacht, maar naar het geslacht van woorden. Daarnaast heb ik een sterk vermoeden dat de zogenaamde mannelijke verwijswoorden naar hun oorsprong niet zo zeer mannelijk als wel neutraal zijn, wat wil zeggen dat ze neutraal gebruikt kunnen worden, dus zonder specifiek naar een mannelijk of vrouwelijk genus dan wel gender te verwijzen. Daar zijn aanwijzingen genoeg voor.

Een eerste aanwijzing dat zogenaamde mannelijke pronomina in feite neutraal zijn, is te vinden in zinnen waarbij ze verwijzen naar de onbepaalde voornaamwoorden (n)iemand, elk en ieder(een). Deze onbepaalde voornaamwoorden krijgen in de regel een ‘mannelijk’ verwijswoord, tenzij ze exclusief naar vrouwelijke personen verwijzen.

  • Ieder moet zijn eigen kruis dragen.
  • Tijdens iedere discussie is er altijd wel iemand die zijn stem verheft.
  • Tijdens een brandoefening moet iedereen het gebouw verlaten en zijn spullen laten liggen.

Niemand zal er aan twijfelen dat met ieder, iemand en iedereen in de bovenstaande zinnen alle mensen, ongeacht of die nu mannelijk, vrouwelijk of genderneutraal zijn, worden bedoeld, terwijl iemand in de zin “Er is altijd wel iemand die haar stem verheft.” alleen maar naar een vrouwelijke persoon kan verwijzen.

Voor het woordje wie geldt hetzelfde als voor de hierboven genoemde voornaamwoorden. In onderstaande zin kan wie respectievelijk zijn zowel naar iemand van het mannelijke als van het vrouwelijk geslacht (gender) verwijzen.

  • Wie is vergeten de lampen van zijn auto uit te doen?

Een tweede aanwijzing kunnen we vinden in het gebruik van pronomina die verwijzen naar een onzijdig zelfstandig naamwoord.

  • Het huis kraakte in al zijn voegen.
  • Het pasgeboren kind heeft nog nauwelijks weet van zijn omgeving.

In de laatste voorbeeldzin doet het geslacht van het kind niet ter zake of is niet bekend. Zou bekend zijn dat het kind over wie we het hebben een meisje is, dan is het gebruikelijk om ondanks het genus van het woord kind (onzijdig), het vrouwelijke verwijswoord haar te gebruiken:

  • Het kind speelt graag met haar poppen.

Datzelfde verschijnsel zien we des te sterker terugkeren, wanneer het zelfstandig naamwoord waarnaar verwezen wordt ondubbelzinnig betrekking heeft op een persoon van het vrouwelijk geslacht:

  • Het meisje gaat met haar vriendinnen naar een feestje.
  • Het mens weet niet waar ze het over heeft.

Zouden we de grammaticale regels strikt toepassen in bovenstaande zinnen dan zouden we eigenlijk moeten schrijven:

  • *Het meisje gaat met zijn vriendinnen naar een feestje.
  • *Het mens weet niet waar het het over heeft.

Deze zinnen zijn weliswaar grammaticaal, maar doen toch vreemd aan, juist omdat we weten dat de pronomina in kwestie hier uitdrukkelijk betrekking hebben op een persoon van het vrouwelijk geslacht (gender). Desalniettemin verwijzen ze strikt genomen naar een zelfstandig naamwoord met een onzijdig genus.

Tot slot maken de volgende voorbeelden nog eens goed duidelijk wat het verschil tussen genus en gender inhoudt:

  • Een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest.
  • Wil de persoon die zijn auto op de stoep heeft geparkeerd zich melden bij de portier?

Uiteraard slaat het woord mens in de eerste voorbeeldzin niet alleen op het mannelijk deel van de mensheid, voor het vrouwelijk deel geldt ongetwijfeld evengoed dat het het meest lijdt door het lijden dat het vreest. Het persoonlijk voornaamwoord hij verwijst dan ook niet zozeer naar iemand in de werkelijkheid als wel naar het woord mens, dat nu eenmaal een mannelijk genus heeft. Waar het het genus van een woord betreft, moeten we de aanduidingen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig dan ook vooral niet al te letterlijk nemen; ze hebben niets te maken met het gender van de personen in de werkelijkheid naar wie die woorden eventueel verwijzen. Ook woorden die verwijzen naar zaken die helemaal niets te maken hebben met personen of zelfs maar levende wezens hebben een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig genus. Zo is de stoel mannelijk, de machine vrouwelijk en het bed onzijdig. Veel woorden zijn zowel mannelijk als vrouwelijk: de tafel, de zon , de maan, de lamp enz.

Onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgen altijd het lidwoord het, maar aan zelfstandige naamwoorden die het lidwoord de krijgen is vaak niet te zien of ze mannelijk, vrouwelijk dan wel beide[1] zijn. Dat zou je dan toevallig moeten weten of je moet het opzoeken in bijvoorbeeld Het Groene Boekje (of online op woordenlijst.org). Alleen sommige vrouwelijke woorden zijn als zodanig te herkennen:  woorden op -de, -te, -heid, -ij, -ing, -ie, -theek, -teit en -nis zijn, enkele uitzonderingen daargelaten, vrouwelijk. Het lijkt er dus sterk op dat de zogenaamde ‘mannelijke’ woorden eigenlijk tot de algemene of ‘neutrale’ categorie behoren en de vrouwelijke woorden tot de bijzondere of ‘genderspecifieke’ categorie. Dit wordt nog eens bevestigd wanneer we naar beroepsnamen kijken: de directeur of rector van een school kan in het dagelijks taalgebruik net zo goed een man als een vrouw zijn, terwijl de directrice of rectrix alleen maar een vrouw kan zijn; ook met de woorden leraar, schrijver, kapper en buschauffeur kan evengoed een vrouw als een man worden aangeduid – ze zijn genderneutraal – terwijl met de woorden lerares, schrijfster, kapster en buschauffeuse alleen maar op iemand van het vrouwelijk geslacht kan worden gedoeld. Ik zou zelfs zo ver willen gaan te stellen dat ook beroepsnamen die eindigen op –man, zoals brandweerman, stuurman en groenteman, in beginsel genderneutraal zijn. Dat veel van de beroepen die met deze beroepsnamen worden aangeduid tot nog niet zo heel lang geleden vooral door mannen werden uitgeoefend doet daar niets aan af, maar heeft er wellicht wel toe geleid dat de uitgang –man vooral geassocieerd wordt met personen van het mannelijk geslacht. Naar zijn oorsprong heeft het woord man naast de betekenis persoon van het mannelijk geslacht ook de betekenis mens (en verder ook men, iedereen, vgl. het Duitse man). In het volgende voorbeeld heeft man die laatste betekenis:

  • Het enorme cruiseschip is met man en muis vergaan.

Het moge duidelijk zijn dat hier niet bedoeld wordt dat alleen personen van het mannelijk geslacht op het schip vergingen; hier wordt met man bedoeld dat iedereen op het schip verging, vrouwen evengoed als mannen.

De taalfeiten zoals hierboven uiteengezet ondersteunen mijns inziens mijn vermoeden dat de Nederlandse pronomina die men gewoonlijk ‘mannelijk’ noemt naar hun aard en gebruik neutraal zijn. Dat er geen pronomina zijn voor genderneutralen of dat de taal in veel van de bovengenoemde voorbeelden seksistisch zou zijn, berust op een misvatting – een misvatting die waarschijnlijk het gevolg is van een gebrek aan taalkundig inzicht en doorgeslagen feminisme[2].

In de inleiding hintte ik er al op dat de misvatting is gelegen in het verwarren van genus en gender. Genus is het “geslacht” dat aan woorden wordt toegeschreven, nl. mannelijk en/of vrouwelijk en onzijdig; gender is het geslacht dat aan mensen wordt toegeschreven op basis van genetische kenmerken, of dezer dagen ook: het geslacht waarmee een individu zichzelf identificeert . Hoewel de woorden genus en gender etymologisch onmiskenbaar met elkaar verwant zijn, is met eerder genoemde voorbeelden aangetoond dat er bepaald geen één-op- één relatie is tussen de twee begrippen; eerder is er slechts sprake van een zeer beperkte overlap, namelijk slechts in die gevallen waarin woorden gebruikt worden om concrete personen mee aan te duiden. Genus heeft dus welbeschouwd maar heel weinig te maken met het geslacht of gender van mensen – mannen, vrouwen en alles wat daar tussenin zit. Zo zagen we dat het woord stoel mannelijk is, terwijl aan het object stoel toch geen specifiek mannelijk eigenschappen zijn toe te schrijven. Het woord machine is vrouwelijk, zagen we, maar wat is er vrouwelijk aan een machine als object? En wat te denken van al die woorden die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn? Of woorden die abstracte begrippen aanduiden? Wat is er specifiek mannelijk aan angst of vrouwelijk aan ruzie? Al dergelijke voorbeelden maken een eventuele correspondentie tussen genus en gender wel erg ingewikkeld, om niet te zeggen vergezocht.

Kortom, taal discrimineert niet naar gender en is derhalve niet seksistisch. Mocht er al sprake zijn van seksisme in de taal – wat mijns inziens niet het geval is – dan toch zeker in het voordeel van de vrouw: vrouwen hebben hun eigen specifieke verwijswoorden en uitgangen in de taal, mannen niet. En wat betreft al die personen die zich niet herkennen in het klassieke genderonderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk, zij kunnen zonder bezwaard gemoed gebruik maken van de neutrale pronomina hij, hem en zijn.

[1] NB. Veel Nederlandse zelfstandig naamwoorden zijn tweeslachtig, oftewel mannelijk en vrouwelijk tegelijk. Echte tweeslachtigheid komt bij mensen niet voor!

[2] NB. De genderdiscussie is nog geen vijftig jaar oud!